DE RAIFFEISENBODE. 27 De Raad van Beroep voor de Directe Belastingen te Zwolle1 Gezien het op 21 Januari 1927 ingekomen beroepschrift van de Coöp. Boerenleenbank te Diepenveen tegen den haar door den Inspecteur der Directe Belastingen te Deventer opgelegden aanslag in de Dividend- en Tan tièmebelasting over haar boekjaar 1925; Gezien het vertoogschrift van den Inspecteur voor noemd; Gehoord dezen in 's Raads vergadering van 10 Mei 1927, zijnde appellante behoorlijk opgeroepen, doch niet verschenen; Gehoord het advies van den Voorzitter; Overwegende dat de aanslag plaats had ter zake van het afzonderen van f 100 uit het vermogen der Boeren leenbank voor het in 't leven roepen eener stichtinig, eene afzonderlijke spaarbank, waartoe appellante vol gens art. 2 harer statuten bevoegd was; dat de Inspecteur, zich op het standpunt stellende dat het besluit van appellante om een bedrag van f 100 uit haar vermogen af te zonderen tweeërlei rechtsgevolg heeft, ie. het ontstaan der stichting als rechtspersoon, 2e. een recht van de stichting op die f 100, van meening is dat daardoor aan die stichting deelgerechtigdheid is toegekend, en wel deelgerechtigdheid in de coöperatie winst, aangezien er na uitkeering van die f 100 nog winst overbleef; Overwegende, dat appellante meent ten onrechte te zijn aangeslagen en heeft aangevoerd, dat zij slechts van hare bevoegdheid om een afzonderlijke spaarbank te stichten ter verbetering van haar bedrijf heeft gebruik gemaakt; dat daartoe een fonds gevormd moest worden en het bestuur voor het behoorlijk functioneeren dier stichting een bedrag van f 100 als stichtingskapitaal noodig achtte; dat zij meent, dat die f 100 terecht als bedrijfsonkosten zijn beschouwd, aangezien toch het bedrijf der Boeren leenbank splitsing in Voorschotbank en Spaarbank nood zakelijk maakte, dat de betaling van die f 100 geen ver band hield met de winst van het betrokken boekjaar noch met die van vorige boekjaren, doch integendeel] geheel onafhankelijk daarvan geschiedde ter noodzake lijke verbetering van het bedrijf; dat appellante bovendien meent, dat de stichting niet als deelgerechtigde in de winst zou kunnen worden be schouwd, daar zij eerst is ontstaan door afzondering van het fonds, d.i. na afgifte of overgave van de f 100. Overwegende, dat de Inspecteur in zijn vertoogschrift het door appellante aangevoerde nader aan critiek heeft onderworpen:. Overwegende, dat de Raad van oordeel is dat, nu appellante krachtens de haar bij art. 2 harer statuten ge geven bevoegdheid een afzonderlijke spaarbank in het leven heeft geroepen en daartoe f 100 uit haar vermogen heeft afgezonderd, die stichting daardoor niet het karak ter heeft gekregen van deelgerechtigde voor een zoo danig bedrag in de winst van appellante, daargelaten de vraag of bedoeld bedrag al dan niet geacht tnoet worden uit de winst van eenig boekjaar te zijn afge zonderd; dat toch de stichting, waarvan art. 2 der statuten het ontstaan mogelijk maakt, zonder meer niet het karakter heeft van een deelgerechtigde in de winst als bedoeld in art. 2 der wet op de Dividend- en Tantièmebelasting, en ook dat karakter niet ontleent aan het feit dat zij bij haar ontstaan f 100 als stichtingskapitaal ontvangt uit het vermogen der Boerenleenbank, zelfs al was zulk een bedrag ten laste van de winst van het betrokken boekjaar der coöperatie gekomen; Overwegende, dat de aanslag mitsdien ten onrechte heeft plaats gehad; Beschikkende op het beroep, vernietigt den aanslag. Gedaan te Zwolle 10 Mei 1927. (get. F. C. M. PATHUIS CREMERS, pl.v. Voorzitter. (get.) M. A. DE SAVORNIN LOHMAN, Secretaris. DE ECONOMISCHE CONFERENTIE EN DE LANDBOUW. I. Gelijk men zich herinnert, is enkelé maanden geleden te Genève een economische conferentie gehouden, op initiatief van den Volkenbond. Bijna alle landen der wereld waren hierop vertegenwoordigd, meestal doout mannen van groot gezag. Naar hare uitspraken mag dus wel met belangstelling worden geluisterd. Laten wij hopen, dat ook zal worden geluisterd door de Regee ringen, en dat deze haar raadgevingen zullen opvolgen. De conferentie heeft een „definitief rapport" doen verschijnen, waarvan een gedeelte is gewijd aan den landbouw. Wat hierin wordt gezegd, is naar onze mee ning zeer juist, zeer belangrijk en zeer belangwekkend, en bovendien uitnemend geredigeerd. Zoodat wij ver wachten, dat onze lezers het op prijs zullen stellen hiervan compleet kennis te nemen. Het gedeelte betreffende den landbouw is in drie stukken verdeeld: een inleiding, algemeene resolutie's, en bijzondere resolutie's. De eerste twee stukken laten wij hieronder volgen. Enkele der bijzondere resolutie's (die, welke op de coöperatie betrekking hebben) zullen wij in het volgend nummer opnemen. Wellicht zijn wij dan in de gelegenheid er enkele kantteekeningen bij te maken. I. INLEIDING. De landbouw is, over de geheele wereld gerekend, het beroep, dat door het meerendeel der arbeiders wordt uitgeoefend; de verschillende landbouwvoortbrengselen vertegenwoordigen in waarde het grootste deel van den menschelijken arbeid, en de ruil van de producten tegen de nijverheidsproducten vormt den grondslag van den wereldhandel. De landbouwbevolking blijft voor de menschheid de bron van levenskracht, die in staat is de volken te behoeden voor snel verval van den mensch, hetwelk de buitensporige ontwikkeling der nijverheid zou kunnen meebrengen. De hoeveelheid voedingsstoffen en grondstoffen door den landbouw voortgebracht is een der factoren, welke de maximumgrens van de ontwik keling der nijverheid vaststelt. De wederzijdsche afhan kelijkheid, welke tusschen de volken bestaat, is niet minder sterk tusschen de groote bedrijfsgroepen, land bouw, nijverheid en handel, en het zoiu dwaas zijn te hopen, dat de eene groep onafhankelijk van de andere blijvende welvaart zou kunnen genieten. In het volledig vervullen van de economische rol, welke hem toekomt, wordt de landbouw thans belemmerd door een algemeene Sepressie, waarvan de diepte verschillend is-, maar welke een groot aantal landen treft, waarvan de wereld af hankelijk is voor de voorziening van voedings- en grond stoffen. De economische depressie in den landbouw wordt gekarakteriseerd door verbreking van het evenwicht tus schen de prijzen der .landbouwprodjucten en die der nijverheidsproducten; zij heeft ten gevolge gehad, dat de landbouwers in een groot aantal landen geen vol doende vergoeding meer ontvangen voor hun arbeid en hun kapitaal; zij is in vele landen versterkt door de moeilijkheid om crediet te verkrijgen op normale voor waarden en door te sterke stijging der fiscale lasten.; zij heeft een vermindering van de koopkracht der land-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1927 | | pagina 3