20 DE RAIFFEISEN-BODE. Het bestuur der Boerenleenbank behoort minstens éénmaal per jaar na te gaan, of alle borgen nog in leven zijn en of in hun vermogenstoestand geen be langrijke verandering heeft plaats gehad. Het b o r- g e n-r e g i s t e r zal deze taak voortaan zeer verge makkelijken. oppassende leden en tot werkelijke verbetering van hun bedrijf gegeven worden. Het moet dus weten, tot welk doel het geleende geld wordt gebruikt en op dit gebruik zooveel mogelijk toezicht te houden." Evenals van de andere bepalingen in de statuten kan de naleving ook van dit artikel van het Bestuur gevraagd worden. Wordt door Utrecht geconstateerd, dat deze bepaling niet wordt nagekomen, dan mag v an „die zijde" daarop toch wel gewezen worden. Afgezien van de statutaire verplichting rust op het Bestuur o.i. de moreele plicht, in het belang van de leden, op het gebruik zooveel mogelijk toezicht te houden. Voorop moeten we stellen, dat de Boerenleenbank geen winstbeoogende onderneming is; dat de Boerenleenbank geen doel is, maar slechts middel is om te komen tot het doel: de verbetering van het landbouwbedrijf in het algemeen; de verbetering van den stoffelijken en zede lijken toestand der leden in het bijzonder. (Art. 2 en art. 35 der statuten). Wij zijn ervan overtuigd, dat, wanneer aan art. 35 der Statuten de noodige aandach. wordt besteed; wan neer in de practijk daaraan zoo goed mogelijk de hand wordt gehouden, dat dan eerst de Boerenleenbank haar belangrijke sociaal-economische taak goed kan ver vullen. Zou men daarmede de hand lichten en zou men alléén en uitsluitend zien naar de gestelde zekerheid; zou men v oorschotten en credieten gaan verstrekken alléén, om dat men toch o er voldoende deposito's kan beschikken; hield men er geen rekening mede, dat er reden moet zijn te verwachten, dat de boer met het crediet zijn voor deel kan doen, dan zou het niet onmogelijk zijn, dat er tijdelijk oogenschijnlijk bloe'ende Boerenleenban ken bestonden. Zeker zou het echter zijn, dat ze innerlijk ongezond waren; dat ze door het verstrekken van onvruchtbaar crediet verscheidene leden-aanvragers (en borgen 1) zou den dupeeren en dat ze den bceren niet tot zegen, maar tot ondergang zouden kunnen strekken. Het crediet toch, hoe noodzakelijk en weldadig het ook kan zijn voor den boer, kan gevaren opleveren door verkeerd gebruik. Het is een prachtig, maar ook een ge aarlijk wapen; riet ieder kan he han'.eeren. Aan het Bestuur der Boeren leenbank staat het te beoordeelen, wien ze het wel en wien ze het niet kan toevertrouwen. Of het crediet al dan niet voordeelig zal zijn, hangt af van het gebruik, dat ervan gemaakt wordt. Het ge bruik van het crediet is ook de bron van terugbetaling. Verkeerd gebruik tegen te gaan is een der belangrijkste opdrachten voor het bestuur eener Boerenleenbank. Door het persoonlijk contact tusschen Bestuur en leden gevolg van een beperkt werkgebied, is het Bestuur in staat met juistheid te oordeelen. De redeneering, dat het er niet op aankomt, waartoe het geld wordt b,esteed; dat het een Bestuur van een Boerenleenbank onverschillig kan laten en het niets ter zake doet, of de aanvrager er ook „koekjes voor gaat koopen of mee naar Monte Carlo gaat reizen", tast een der voornaamste grondbeginselen van het systeem aan. De Boerenleenbank moet waken voor de belangen der leden. Wanneer het Bestuur ervan overtuigd is, dat het crediet niet juist besteed zal worden, en tot na deel van schuldenaar (en borgen!) zal strekken, dan is het o.i. verplicht het crediet te weigeren. Doet het dit niet, dan sticht de Bank meer kwaad dan goed en helpt den boer van den wal in de sloot. Mochten §t nog meerdere Besturen van Boerenleen banken gevonden worden, die er tot nu toe evenz.00 over dachten, als het Bestuur van de betrokken Bank, dan geven wij hun beleefd het bovenstaande in over weging. Wij zouden hen krachtig willen opwekken voor de mo tieven, welke aan de betreffende bepaling in de statuten ten grondslag liggen, wat meer te gaan gevoelen en de statutaire en moreele verplichting ook trouw na te komen. Wij houden ons ervan overtuigd, dat dan de zeer moeilijke en verantwoordelijke taak eerst een dankbare zal worden. ENKELE KANTTEEKENINGEN BIJ VERSLAG EN MEDEDEELINGEN. Wij kunnen niet nalaten om, evenals het vorig jaar (zie Raiffeisen Bode Augustus 1926) uit het omvangrijke cijfermateriaal, dat het Verslag der Centrale Bank over 1926 en de Mededeelingen betreffende de Locale Banken over 1925 ons geven, de meest belangrijke dingen voor het voetlicht te brengen. De Mededeelingen toonen duidelijk aan, dat 1925 een jaar van toenemenden en krachtigen bloei onzer Ban ken is geweest. Indien men een blik werpt op de Recapi tulatie op de blz. LX'XIV en LXXV, kan men dit zien. De belangrijkste rekeningen vertoonen wederom grooten vooruitgang. De voorschotten en vorderingen in loopende rekening zijn te zamen bijna 17 millioen hooger dan eind 1924. Daartegenover was aan spaargelden en in loopende rekening ongeveer 271/2 millioen meer binnen- gevloeid. Een gunstige verhouding! Veel gunstiger dan die welke in 1924 bestond tusschen de toename van voorschotten plus vorderingen in 1. r. en spaargelden plus schulden in 1. r. (resp. bijna 19 millioen en ruim 19 millioen). In 1924 werd bijna ,al het meerdere geld, dat binnenkwam, wederom uitgezet. In 1925 bleef een bedrag (.iot/2 millioen) disponibel. Het spreekt van zelf, dat dit onze organisatie krachtig maakt in den strijd om haar bestaan (wij denken hierbij in het bijzonder aan de zoo noodige geldruimte, die vereischt is in verband met de houding der Nederlandsche Bank). Het winstcijfer is ruim f66.000.hooger dan in 1924 en komt nu al een heel eind (meer dan een ton) boven het millioen uit. Het verliescijfer (ruim f 5000.zinkt tegenover dit bedrag absoluut in het niet. Dat de post „verlies van vorige jaren" tot f58.000. is gestegen, is te wijten aan de toetreding van verschei dene Banken, die voorheen waren aangesloten bij de Centrale te Alkmaar. De reserve's bedroegen zonder het winstsaldo over 1925 ongeveer f 5.850.000.en na toevoeging dier winst bijna 7 millioen. Welk een groote beteekenis deze reserve heeft, komt duidelijk aan het licht, als men bedenkt, dat zij per jaar aan onze Banken een inkomen van meer dan drie ton geeft (als men den rentevoet op 4V2 °/o stelt.) Deze drie ton maken het mogelijk de leden nog voordeeliger te bedienen, dan anders het geval zou

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1927 | | pagina 4