DE RAIFFEISEN-BODE. 13 zijn niet alleen en zelfs niet in de eerste plaats financiëele instellingen, maar veeleer economische vereenigingen. Dit is ook de oorzaak, dat in haren dienst treden tal van bestuursleden, leden van den Raad van Toezicht en kassiers, die om niet of voor eene kleine vergoeding dag in dag uit voor haar werken, die het landbouwcrediet omhoog helpen, niet in de eerste plaats ten bate van de boerenleenbanken, maar ten bate van den boer. De boer moet krachtig gemaakt worden, en dan worden de ban ken het wel van zelf. Waarom zeg ik, dat de boerenstand krachtig gemaakt moet worden? Omdat de boerenstand is het meest hechte deel van de maatschappij. De boer is, als het ware, verankerd aan den grond. Hij houdt van zijn land. Hij behoort niet tot de vlottende stadsbevolking, die her- en derwaarts vlindert, als hier of daar iets meer te verdienen is. Hij moet blijven, waar hij is. Het leven moet hem echter mogelijk worden gemaakt. Hij kan niet betalen de hooge rente, die de particuliere banken van hem eischen. Dan houdt hij zelf te weinig over. In die behoefte moet onze instelling voorzien. Daardoor wordt ook voorkomen de verderfelijke tred naar de stad. Als men het bedrijf van den boer op het platteland loo- nend kan houden, dan bewijst men daarmede aan de geheele samenleving een grooten dienst. De landbouw is van overwegend belang voor ons volksbestaan. Dat mogen regeeringsautoriteiten en semi-autoriteiten wel eens in hun ooren knoopen De landbouw is niet alleen van zoo groot belang, omdat zij onze dagelijksche levens behoeften levert, maar ook, omdat ons internationaal ruilverkeer er van afhankelijk is. 'Zonder het zeer groote aandeel van den Landbouw in den uitvoer en ik denk hier aan de zuivelproducten enz. zou onze Ne- derlandsche handelsbalans een heel wat minder gunstig beeld vertoonen. Over 1925 werd toch aan land- en tuinbouwproducten voor f 72c; millioen uit ons land uit gevoerd, tegenover f 730 millioen aan nijverheidsproduc ten, waarbij nog veel was, dat in ons land eerst als grondstof of als half-fabrikaat was ingevoerd. Als men dus tot den boerenstand zou zeggen: Gij hebt krachtig medegewerkt tot de z.g'.n. veiligstelling" van den gul den, dan is dat eene zeer ware uitspraak, welke wij hier dik onderstreepen. Bedenkt men eens, dat in ons land, (dat 3jZ millioen bunder groot is, waarvan 2jZ millioen bunder in cultuur) 222.000 landbouwbedrijven bestaan, waarin 650.000 menschen werken, ongeacht de vrouwen en kinderen, die medewerken op het land, dan moet men toch gevoelen, dat de landbouwstand voor ons land, al zijn wij dan niet agrarisch georiënteerd, toch van gewel dig veel en overwegend groot belang is. Daar wordt door onze economen maar weinig aandacht aan geschon ken. Was er zelfs niet een groot econoom, die jaren en jaren geleden heeft verklaard, dat de Raiffeisenbanken onbestaanbaar waren, en toch bestaan zij niet alleen, maar verkeeren in bloeienden toestand. Dat is nu een staaltje van die kamergeleerdheid van hen, die nooit hebben gevoeld, welke krachten er in het platteland schuilen en die altijd de zaken hebben beschouwd van uit de stad. De economen hebben zich uiterst weinig voor den landbouw geïnteresseerd, tenminste in ons land. Ik wees U er reeds op, hoe dat in andere landen is. De meesten hebben hoofdzakelijk hun blik gericht op de ontwikkeling van de industrie, zij letten op de gewel dige machines, die de arbeidskracht vermenigvuldigen' en de productie meer dan vertienvoudigen, op de arbeids conflicten in de steden, waaruit weer de wetgeving voortvloeit, die mogelijk niet slecht is voor de steden, maar zeker niet deugdelijk is voor het platteland. Men vergeet steeds, er op te letten, dat de landbouw tenslotte primair is en dat wij alles van den landbouw moeten hebben. Ik heb dat laatst zelf nog weer bemerkt, toen ik op eene aardappelmeelfabriek was en vroeg, waar al dat aardappelmeel heen ging. Men antwoordde mij Mijn heer, uw jas is zelfs ten deele van aardappelmeel. Alles wordt door den landbouw geleverd. De landbouw is de onderbouw en de handel en nijverheid vormen ten slotte slechts den bovenbouw. De onderbouw moet steeds groot genoeg zijn, om dien bovenbouw te kunnen dra gen. Zooals de sterrenkunde op een dwaalspoor was, zoolang zij meende, dat de zon om de aarde draaide, zoo zullen ook onze economen blijven dwalen, zoolang zij meenen, dat het platteland draait om de stad, want het is juist andersom. Om bij de economen nog even stil te staan, wil ik iets vertellen uit mijn jongensjaren, toen ik in het aloude stadje Doesburg op Zaterdagavond een man hoorde venten met eene brochure, getiteld: „Keer terug tot de natuur"2 centIk had geen geld om me dat werk aan te schaffen, of liever: ik gaf liever 2 cent uit voor drop, dan voor een wetenschappelijk werk. De dichter zegt van dat tijdperk: „Hoe zalig, wien de jongenskiel nog om de schouders glijdt Zoodoende is dat boek niet in mijn bezit gekomen. Maar die woorden klinken mij nog altijd in de ooren. En ik zou allen staathuishoudkundigen, die met groote brillen op in de steden in de studeerkamers zitten te filosofee ren, willen toeroepen: Mijne Heeren! „Keer terug tot de bron, keer terug tof de .natuur". Het is de eenige methode, om ons land er bovenop te helpen, in te werken op de maatschappij, om overal te laten doorvoelen, dat met den landbouw meer rekening moet worden gehou den, niet alleen met den landbouw als „cultuur", maar ook als „organisatie". Onze banken zijn wel eens door out-siders genoemd de filialen der Centrale, maar veeleer is het omgekeerd en is de Centrale het filiaal van de lokale banken. Want, Mijne Heeren, onze organisatie ligt niet bij de Centrale, maar zij ligt op het land. Juist door haar economischen inslag, zit er idealisme in onze beweging. Ja! er ligt poëzie in de Raiffeisen-idee, die onze Duitsche broeders vertolken in hun Raiffeisenlied, dat zij zingen, als hunne stammen optrekken ter algemeene vergadering. Waar is onze dichter, die voor .ons die poëzie neerslaat en vast legt in een lied? De broederschap wordt gevoeld en aangekweekt door bet gemeenschappelijk lied, het lied van het land. En zou er iets schooners zijn ter eene of andere kant, dan wat de Raiffeisenbeweging van der velden oogst gewon nen en van der weiden glans gesponnen heeft? De Raiffeisenbeweging is eene wereldbeweging, zij is alom voor den boer een steun in den strijd om het bestaan: dat is haar voornaamste element, niet dat de bank groot wordt, maar dat de boer er krachtiger door wordt. Dat is ons doel en dat is altijd het doel van de Raiffeisen beweging geweest. Raiffeisen bezat misschien niet zoo veel geleerdheid als vele economen, maar hij was wèl zoo wijs. Hij heeft voor de volkswelyaart meer gedaan dan vele geleerden, wier duffe theorieën niet in staat zijn geweest, de kerngezonde plant te verstikken. Door eigen Schwung hebben onze organisaties zich opgewerkt, niettegenstaande alle theorieën. En nu gaan onze gedachten nogmaals terug naar Neuwied. Wij voelen ons in .deze verwant aan de Duit- schers, onze organisatie is een tak van dien grooten boom, welks wortels liggen in Duitschen grond, en daarom ook onzerzijds heden op dit uur een eeresaluut aan het graf van dien grooten man, die in zijn eenvoud als een tweede Bismarck zich een wereldnaam heeft verworven! Hij heeft bevochten eene vreedzame, gees telijke overwinning, die mooier en beter is dan die, welke vele „Kriegsherren" en „Oberkriegsherren" met het zwaard ooit hebben veroverd, en die daardoor r^ok aan ons land een geschenk heeft gegeven, waardoor de volkswelvaart ten zeerste is en nog dagelijks wordt bevorderd. Ik heb gezegd.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1927 | | pagina 5