KLANKEN VAN HET BINNENHOF.
4
DE RAIFFEISEN-BODE.
De Voorzitter meent, dat men zulks toch zeker
aan de besturen der banken kan overlaten. Aan Borculo
werd door de Centrale Bank f 2000.afgestaan. Spr.
hoopt dat men nu instemming zal kunnen betuigen met
het voornemen thans f 5000.af te staan.
Die instemming wordt door luid applaus te kennen
gegeven.
Verkiezingen.
De Voorzitter deelde mede, dat in de pauze de
stemming zou plaats hebben en benoemde enkele heeren
tot leden der stembureaux.
Mededeelingen.
De Voorzitter veranderde de agenda in dier voege,
dat punt 8 (inleiding van Mr. Gezelle Meerburg) na de
pauze aan de orde zou komen, aangezien er voor de
pauze nog tijd was voor mededeelingen en rondvraag.
Daar voor het punt „Mededeelingen" niets aan de orde
was, kon direct worden overgegaan tot de
Rondvraag.
De afgevaardigde van de Ring J o u r e vroeg inlich
tingen over den stand van zaken in het proces met dq
gemeente Hoogkerk, die f 50.000.van de Centrale Bank
heeft geleend, waarvan door de gemeente is beweerd
dat deze leening op onregelmatige wijze is geschied. Zij
wenscht die oude leening niet af te lossen.
De Voorzitter zette in 't kort het verloop van dit
proces uiteen. De zaak heeft de volle belangstelling van
de juridische afdeeling.
De bedoeling is van het arrest van het Gerechtshof te
Leeuwarden, waarbij de bank niet ontvankelijk wordt
verklaard, bij den Hoogen Raad in cassatie te gaan.
De Heer K o u d ij s, vertegenwoordiger van den Minis
ter van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, sprak enkele
woorden van waardeering voor al hetgeen onze organi
satie voor den landbouw verricht.
Vervolgens werd gepauzeerd.
Uitslag der verkiezingen.
In de middagvergadering werd de uitslag bekend ge
maakt van de diverse gehouden verkiezingen.
Herkozen werd het periodiek aftredende bestuurslid,
de heer A. A. Nengerman.
De drie periodiek aftredende leden van den Raad van
Toezicht, de heeren F. P. E. van Ditzhuijzen te Baarn,
A. Commandeur te Spanbroek en P. F. Veelenturf te
Hazerswoude, werden herkozen.
Tot plaatsvervangende bestuursleden werden herkozen
de heeren F. P. E. van Ditzhuijzen te Baarn en C. S. (van
Beuningen te Maarsbergen.
Inleiding Mr. Gezelle Meeriburg.
Mr. O. Gezelle Meerburg hield tenslotte een inleiding
over de organisatie van ons landbouwcrediet in verge
lijking met die van eenige andere landen, welke wij in
het volgend nummer van ons blad meer uitvoerig hopen
op te nemen.
Hierna werd de vergadering gesloten, met dankzegging
aan de aanwezigen voor hun getrouwe opkomst.
Bij de behandeling van het Wetsontwerp tot verleening
van een Staatsgarantie ten behoeve van de Centrale
Middenstandscredietbankj Hebben enkele leden van de
'•Tweede Kamer; en ook; de Minister van Financiën ge
sproken over de Boerenleenbanken, tiet interesseert onze
lezers wellicht daarvan kennis te nemen. Onze bron
is de „Handelingen."
De Heer Braat.
Laten wij beginnen met het minst aangename: enkele
uitingen van den Heer Braat. Deze heeft o.m. het vol
gende gezegd: „Een goed Middenstand- en Landbouw
crediet met Staatstoezicht is zeer wenschelijk en zeer
noodig. Het trok mijn aandacht, dat de Heer Fleskens
zeide: de Boerenleenbanken loopen geen risico, omdat
alleen den credietwaardigen geleend wordt. Natuurlijk,
dan behoeven die Banken ook geen risico te loopen. Het
gaat er echter over, of de Regeering dat wilde uitbreiden
en ook wat men wel noemt de kantnummers helpen.
Daarvan zijn er vele duizenden in ons land. Juist voor
die menschen, die misschien wat minder kredietwaar
dig zijn, is het vaak bijzonder moeilijk geld te leenen,
hoewel zij vaak betrouwbare personen zijn, aan wie men
gerust zou kunnen leenen. Voor hen is bij de Boeren
leenbanken en bij de Middenstandsbanken bijna geen
geld te krijgen."
Wat de Heer Braat hier bedoelt, is dus eigenlijk,
voorzoover betreft het landbouwcrediet: de Boeren
leenbanken verzorgen het landbouwcrediet
op een onvoldoende wijze. En wat hij wil, is dit:
de Boerenleenbanken komen onder Staatstoezicht en
onder garantie (dat zal hij elr wel bij bedoelen) van
den Staat leenen zij ook aan de vele duizenden „kant
nummers."
Wij moeten in de eerste plaats protestveren tegen de
beschuldiging, dat het landbouwcrediet door de Boeren
leenbanken niet voldoende wordt verzorgd. Wij durven
beweren, dat het landbouwcrediet beter wordt verzorgd
dan welk ander crediet ook. Wij durven beweren, dat
'ieder, die crediet waard is (hiermede bedoelen wij niet,
dat hij hypotheek kan geven of effectenbezit heeft, maar
alleen, dat hij om zijn persoonlijke eigenschappen, die
hem tot een goed boer of tuinder maken, verdient finan
cieel geholpen te worden), dat ieder dus, die crediet
waard is, bij de Boerenleenbanken crediet kan krijgen,
als hij er maar genoeg zijn best voor doet. De Boeren
leenbanken zijn heusch geen banken, gereserveerd voor
de meer gegoeden.
Dat de Boerenleenbanken geen risico loopen, spruit
niet voort uit het feit, dat de credietnemers allen zelf
zoo gegoed zijn, maar uit het feit dat zij altijd zekerheid
geven, meestal in den vorm van borgtocht. Dit wordt
voldoende bewezen hierdoor, dat het herhaaldelijk voor
komt, dat de borgen betalen moeten.
Wat wil nu de Heer Braat, om dit vermeende euvel de
wereld uit te helpen? Hij wil ons, zooals gezegd, onder
Staatstoezicht stellen, en ons dan credieten laten ver-
leenen aan de „kantnummers." Wij behoeven ons maar
even de ellende met de kweekercredieten in herinnering
te brengen, om van dit plan met afschuw terug te schrik
ken. Ook die kweekerscredieten immers werden onder
Staatstoezicht en onder Staatsgarantie (90 0/0) verleend
aan de „minder kredietwaardigen," die 'de Heer Braat
wil helpen (echter niet uit eigen beurs, doch uit de
Staatsruif). En wat is er van terecht gekomen? Welk
een verliezen heeft de Staat geleden! Wat hebben de
Besturen onzer Banken er een last mede gehad! En,
wat nog het voornaamste is, bleek niet in tal van geval
len, dat het crediet den „begunstigde" van den wal
in den sloot hielp?
En nu wil de Heer Braat dit heillooze systeem op nog
uitgebreider schaal gaan toepassen!
Dat men hier niet kan leenen op den oogst en op
den landbouwinventaris, zooals de Heer Braat ook nog
zegt, is juist. Ongetwijfeld zal dat in sommige gevallen
de credietverleening bemoeilijken, hoewel wij van mee
ning zijn, dat personen, die een behoorlijk actief in den
vorm van oogst, enz., bezitten, altijd wel borgen zullen
kunnen vinden, als zij maar goed zoeken.
Dit bezwaar dunkt ons dus gering, en het kan in
ieder geval niet worden tegengeworpen aan de Boeren-
feenbanken. Die kunnen er niets aan doen, dat de wet
het „oogstverband" niet kent. Het verwijt moet dus
gericht worden tot den wetgever, die dit nog niet moge
lijk heeft gemaakt. Waarbij te bedenken valt, dat de
Heer Braat de bevoegdheid bezit initiatief-ontwerpen in
te dienen.