76 DE RAIFFEISEN-BODE. talen Een boer heeft bedrijfscrediet noodig o.a. voor het aankoopen van zaai- en pootgoed en van meststoffen. Wat hij hiervoor opneemt, kan hij spoedig terugbetalen, namelijk wanneer hij de oogst, die met behulp van ge noemde artikelen is verkregen, heeft te gelde gemaakt Het bedrijfscrediet is dus naar zijn aard een kort crediet. Men heeft echter dikwijls ook crediet noodig voor den aankoop van land, voor den aankoop van landbouw- machine's, voor de stichting van een fabriek (wij denken hier speciaal aan vereenigingen) enz.. Het spreekt van zelf, dat het geld, dat men hiervoor opneemt, nier zoo spoedig terugvloeit. Slechts langzamerhand komt de op brengst van zulke zaken binnen. Men kan dus ook niet spoedig terugbetalen. De terugbetalingen moeten over een aantal jaren worden verdeeld. Dit is het vaste crediet. Indien het betreft vereeni gingen, wordt het ook genoemd stichtings- of grond- kapitaal (omdat het vaste crediet door vereenigingen gewoonlijk als zoodanig wordt gebruikt). Wij houden ons bij voorkeur bij den naam „grondkapitaal", omdat dit o.i. het beste weergeeft, wat wordt bedoeld. De oprichting van de Grondkapitaalbank nu is een gevolg van het belangrijke verschil tusschen het vaste crediet en het bedrijfscrediet. Zij berust op de overweging, dat beide soorten van crediet uiteen moeten worden ge houden en moeten worden ondergebracht bij verschil lende instellingen. Dit beginsel wordt in ons land reeds op verschillende terreinen toegepast, en wordt in andere landen, waar wij meenen, nog scherper doorgevoerd, ook op het gebied der landbouwcoöperatie. Voor ons land wijzen wij op de regeling van het hypothecair crediet, waarvoor men aparte Banken heeft (onze Centrale Bank heeft hiervoor een afzonderlijk fonds door middel van de deposito-obligatie's). Of een Bank zich moet beperken tot het verschaffen van bedrijfscrediet, of zich ook kan bezig houden met verleening van vaste credieten, hangt af van den aard der gelden, die haar zijn toevertrouwd. Zijn deze gelden terstond opeischbaar, dan mogen daartegenover geen vaste credieten staan. Dat is duidelijk, dunkt ons. Een Bank moet zorgen, dat zij te allen tijde aan hare ver plichtingen kan voldoen, dus dat zij spoedig gelden kan losmaken, als de spaarders of deposanten hunne gelden opvragen (dit noemt men „liquiditeit"). Dit kan zij na tuurlijk niet, als zij de haar toevertrouwde gelden heeft belegd in vaste credieten. Aan de Boerenleenbanken en aan de Centrale Bank zijn hoofdzakelijk direkt-opeischbare gelden toevertrouwd. Hieruit volgt, dat zij zich in beginsel moeten beperken tot het verleenen van bedrijfscredieten. 2) Vaste credieten mogen worden verleend door Banken, aan welke gelden op langen termijn zijn toevertrouwd. Deze kunnen door de „vastheid" der leeningen, welke zij hebben afgesloten, niet in moeilijkheden komen, omdat de gelden, welke derden aan haar hebben verschaft, niet direkt kunnen worden opgeëischt. Men denke b.v. aan hypotheekbanken, die geld leenen door middel van pand brieven. Deze loopen verscheidene jaren. De hypotheek bank staat dus niet bloot aan een plotselinge opvraging, waaraan een gewone Bank bloot staat. Zij behoeft dus niet „liquide" te zijn. Zij moet alleen zorgen, dat de aflossingen op de hypotheken ongeveer samenvallen met de uitlotingen der pandbrieven. Hiermede is, dunkt ons, de noodzakelijkheid van een verschillende voorziening voor het bedrijfscrediet en het vaste crediet wel voldoende duidelijk gemaakt. En ook de noodzakelijkheid om naast de Boerenleenbanken en de Centrale Bank een afzonderlijke instelling voor het vaste crediet te scheppen. D Men denke hierbij vooral niet aan „grond" in den letterlijken zin des woords, zooals iemand deed, die meende, dat onze nieuwe instelling een soort hypotheekbank was 2) De deposito-obligatie's laten wij hier buiten beschouwing. Uit deze overwegingen is de Grondkapitaalbank ge boren. Zij dient echter niet voor het vaste crediet over de geheele linie. Dat zou een te omvangrijk arbeidsveld zijn. Haar werkkring is begrensd tot de landbouwcoöpe- ratie's. Deze hebben gewoonlijk tegelijkertijd behoefte aan de twee soorten van crediet, welker onderscheid wij zoo juist hebben besproken. Zonder onbescheidenheid kan geconstateerd worden, dat de voorziening met bedrijfscrediet weinig te wenschen overlaat. Het coöperatieve landbouwcredietwezen, de Boerenleenbanken met hare Centrale's, verzorgen den landbouw en de landbouwindustrie in dit opzicht op voorbeeldige wijze. De moeilijkheden met het vaste crediet. Anders staat het met vaste crediet. Vooral dè landbouw industrie (wij bedoelen hiermede de coöperatieve beet wortelsuiker-, strookarton-, aardappelmeel- en zuivelfa brieken) en andere vereenigingen op landbouwgebied (b.v. veilingsvereenigingen) hebben veelal de grootste moeite om grondkapitaal te verkrijgen. Zij trachten dit gewoonlijk te doen door het onder belanghebbenden plaatsen van aandeelen, of obligaties, daar hun behoefte slechts zelden zoo groot is, dat zij een obligatie-leening kunnen emitteeren, die van zoodanigen omvang is, dat daarvoor noteering ter beurze kan worden aangevraagd. Maar het spreekt van zelf, dat zulke aandeelen of obliga- tie's een niet zeer aantrekkelijke belegging vormen. Im mers zij zijn nietverhandelbaar, met alle onaangename gevolgen daarvan. De plaatsing dier obligatie's of aan deelen onder belanghebbenden geeft daarom vrijwel nooit de gewenschte resultaten. Bovendien is een verkeerd gevolg van deze methode, dat de boerenstand zoodoende een niet onbelangrijk be drag aan niet-verhandelbare fondsen komt te bezitten. Een enkele maal heeft een coöperatie een zoodanig bedrag aan grondkapitaal noodig, dat zij een obligatie- leening kan emitteeren, waarvoor beursnoteering kan worden verkregen, doch dit blijft uitzondering. Wij komen dus tot de conclusie, dat de voorziening van de landbouw-coöperatie met grondkapitaal, in tegen stelling met de voorziening met bedrijfskapitaal, nog zeer veel te wenschen overlaat. In een volgend artikel hopen wij uiteen te zetten hoe de Centrale Bank in het verleden heeft getracht hierin verbetering te brengen en welke oplossingen van het vraagstuk mogelijk zijn, terwijl wij dan in een slotartikel de oplossing, welke als de beste is aangenomen, namelijk de Grondkapitaalbank, nader zullen beschouwen. EEN UITSPRAAK VAN DEN PRESIDENT DER DUITSCHE RIJKSBANK. Op 5 Februari j.1. werd te Berlijn gehouden de Alge- nreene Vergadering van het „Genossenschaftliche Giro- verband" van de Dresdner Bank, de voornaamsfe cen trale organisatie van het Duitsche coöperatieve midden- standscredietwezen. Op deze vergadering was onder meer aanwezig Dr. Schacht, de bekende President der Duit sche Rijksbank. Alleen het feit van zijn tegenwoordigheid is welsprekend. De voorzitter der vergadering heette hem welkom in de volgende bewoordingen: „Ik begroet verder den Heer President der Rijksbank, Dr. Schacht, -wiens persoonlijke aanwezigheid door alle deelnemers bijzonder dankbaar wordt begroet. Wij weten allen, dat de Rijksbank aan de coöperatieve instellinge'n in geheel ons economisch leven de aandacht schenkt, welke haar toekomt". Dr. Schacht heeft op deze vergadering een,korte, doch zeer belangrijke rede gehouden, waaruit wij enkele zin sneden willen citeeren, daar 'zij onze lezers ongetwijfeld zullen interesseeren.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1927 | | pagina 2