DE RAIFFEISEN-BODE. 69 zegd kan worden, dat de waarde van het belegde kapi taal steeds 100 0/0 zal bedragen; dat op de ^handelingen van de genoemde Bank een zeer scherpe controle wordt uitgeoefend, waardoor fraude geheel buitengesloten kan worden geacht; dat belegging in staatsfondsen, wegens den thans geldenden hoogen koers geacht kan worden; nadeelig kan zijn; dat weliswaar de renteopbrengst 8/4 0/0 minder bedraagt, doch dat hiertegenover staat: ie. de groote soliditeit der belegging; 2e. het gemis aan kans van daling in koers, waardoor kapitaalsverlies ontstaat; 3e. het ontbreken van kosten van aan- en verkoop der waarden en die van het verzilveren der coupons; dat Gedeputeerde Staten bij schrijven van 5 Februari 1926, No. 8, re afdeeling, aan het gemeentebestuur van Zuidzande hebben bericht dat zij aan het raadsbesluit hunne goedkeuring hebben onthouden op grond dat zij de soliditeit van de Boerenleenbank te Oostburg uit een oogpunt van particulier belang geenszins wenschen te betwisten, doch dat bij de uitoefening van hun door de wet opgedragen toezicht op het gebruik en de be stemming van het gemeentelijk vermogen zij het vóór alles noodig achten, dat het vermogen zooveel mogelijk van speculatieve bedoelingen vrij blijft; dat zij uit dit oogpunt Staatsfondsen en zelfs de Bank der Neder- landsche gemeenten, waarbij de beleggingsveiligheid min of meer officieel gewaarborgd mag heeten, hooger stellen dan een Boerenleenbank; dat de opmerking dat de per soonlijke aansprakelijkheid der leden bij de oprichtings akte is vastgesteld, niets bewijst voor de beleggings zekerheid, vermits die aansprakelijkheid ook bij minder solide instellingen dan Boerenleenbanken regel pleegt te zijn, dat zij het argumnt dat de soliditeit van belegging bij een Boerenleenbank zoo groot zou zijn, dat men daarin zelfs eene compensatie zou mogen zien van het n|adeel van eene lagere rente dan op dit oogenblik voor normale belegging geldt, evenmin gelukkig gekozen achten; dat zij in de tweede plaats er op wijzen, dat, mocht bij Staats fondsen daling van den koers al mogelijk zijn, deze koers toch altijd verband zal blijven houden met den alge- meenen rentestandaard, welke thans bij parikoers nog aanmerkelijk hooger is dan de rente, die de Boerenleen bank zal uitkeeren, terwijl bovendien ook deze rente niet vaststaat, dewijl het Bestuur der Bank te allen tijde bevoegd blijft de rente te verlagen of anders langer deposito te weigeren; dat ten slotte alle overwegingen in het raadsbesluit op dit oogenblik hare waarde ver liezen tegenover de nog bestaande mogelijkheid om het bewuste kapitaal bij parikoers en zonder onkosten tegen 4V2 te beleggen bij de Bank van Nederlandsche ge meenten, eene belegging, waarop hun college niet aan dringt, doch waarvan de zekerheid toch altijd nog beter gewaarborgd is dan die van belegging bij eene Boeren leenbank; dat van het besluit van Gedeputeerde Staten de Raad van Zuidzande bij Ons in beroep is gekomen, betoogende dat de belegging van het bedoelde kapitaal bij de Coöpe ratieve Boerenleenbank in geen geval minder veilig zou zijn dan bij de Bank van Nederlandsche gemeenten en voorts aanvoerende da; de constante jurisprudentie sedert jaren luidt, dat het in bewaring geven van gelden, aan de gemeente toebehoorende, de goedkeuring van de Ge deputeerde Staten niet eischt; dat bij Ons besluit van den i5en December 1925, no. 34 nog werd uitgemaakt dat de raadsbesluiten, voor zoover zij strekjren tot het in bewaring geven van gelden niet aan de goedkeuring van de Gedeputeerde Staten zijn onderworpen; Overwegende dat ingevolge art. 146 der Grondwet de besluiten der gemeentebesturen rakende zoodanige be schikking over gemeentelijke eigendommen of zoodanige burgerlijke rechtshandeling als de wet aanwijst, aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten zijn onderworpen; dat m art. 194 van de Gemeentewet, welk artikel strikt moet worden geinterpreteerd, is aangegeven welke be schikking over gemeentelijke eigendommen en andere burgerlijke rechtshandelingen deze goedkeuring be hoeven; dat daarin niet zijn genoemd besluiten van gemeente besturen tot het beleggen van gemeentegelden; dat eene belegging als door den Raad van Zuidzande beoogd, met name door het plaatsen van het bedrag van f 5000.Voor vast op een spaarbankboekje bij de Coöperatieve Boerenleenbank te Oostburg, niet kan wor den gebracht onder littera a. van art. 194 aangezien met het aangaan van geldleeningen aldaar kennelijk al leen zijn bedoeld besluiten tot het in leen opnemen van geld ten laste der gemeente, terwijl ook littera c. van dit artikel niet geacht kan worden in deze van toepassing te zijn, vermits het plaatsen van geldelijke bedragen op een spaarbankboekje wellicht als het in bewaring of ter leen geven van geld kan worden aangemerkt doch niet als het koopen van schuldbrieven of vorderingen, waar van in deze wetsbepaling sprake is; dat mitsdien het besluit van den Raad de goedkeuring van Gedeputeerde Staten niet behoeft; Gezien de Gemeentewet; HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN: het besluit van Gedeputeerde Staten van Zeeland van 5 Februari 1926 no. 8, ie afdeeling, te vernietigen. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan af schrift zal worden gezonden aan den Raad van State, Afdeeling voor de Geschillen van Bestuur. Het Loo, den 18 Juni 1926. (get.) WILHELMINA. De Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, (get.) J. B. KAN. Overeenkomstig het oorspronkelijke. De Secretaris-Generaal van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, (get.) HARDERS. l.S.G. Wij veroorloven ons enkele kantteekeningen op dit Besluit. Gedeputeerde Staten van Zeeland stellen uit een oog punt van soliditeit de Boerenleenbank te Oostburg ach ter bij de Bank voor Nederlandsche Gemeenten, en zeg gen, dat de beleggingsveiligheid bij die laatste Bank min of meer officieel gewaarborgd is. Naar onze meening is er een waarborg, of is er géén waarborg; een tusschen- ding. een waarborg „min of meer" bestaat niet. Het is dus niet duidelijk wat Gedeputeerden hiermede be doelen. Overigens hebben wij nooit van eenigen offi- ciëelen waarborg voor de Bank voor Nederlandsche Ge meenten gehoord. En wij gelooven ook niet dat de Staat, of eenig ander openbaar lichaam, een tekort bij de Bank voor Nederlandsche Gemeenten zou dekken. En wij be grijpen dus ook niet, dat Gedeputeerden deze Bank hooger kunnen schatten dan de Boerenleenbank. De persoonlijke aansprakelijkheid zegt niets voor de beleggingszekerheid, meenen Gedeputeerden verder. Men treft deze ook aan, zeggen zij, bij minder solide instellin gen dan Boerenleenbanken. De lezer zal bij zulk een uiting de handen wel van verbazing in elkaar slaan. Wij willen er verder niets over zeggen.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1927 | | pagina 3