DE RAIFFE I S E N-B ODE. 5 7 Het goedschrift is zeer belangrijk! Men lette er daarom nauwkeurig op, dat het op de juiste wij2e 'wordt geschreven. Indien een schuldenaar of borg niet han schrijven, wende men zich tot de Centrale Bank. OVERGENOMEN uit de ..Maandelijksche Mededeelingen" van Jan. 1927 der Coöp. Centrale Boerenleenbank te Eindhoven). ORGANISATIEGEEST. Ët'i heel leelijk spreekwoord zegt: „Ieder voor zich en God voor ons allen". Zulk spreekwoord mag nimmer in den mond, en nog minde? in het hart zijn van den christelijk denkenden en handelenden mensch zijn. Voor hem moet het christelijk spreekwoord de leuze zijn: „Allen voor één en één voor allen''. Dat is het grondbeginsel van alle ware organisatie. Hulpvaardigheid is een deugd, die in het bijzonder op het platteland beoefend wordt men helpt er elkaar gaarne, en de plichten tan buurman tot buurman zijn in vele strekel 1 nog hoog in eere. Bij de oprichting van de verschillende vereenigingen, en vooral bij de oprichting der Boerenleenbanken, is de onderlinge hulpvaardigheid en organisatiegeest schitte rend gebleken. Nauwelijks begon de propaganda voor de Boerenleen banken, of van alle zijden, vooral in het Zuiden des lands, kwamen er sympathiebetuigingen. En het bleef niet bij woorden: de daden volgden weldra, en de Boeren leenbanken deden hare intrede in ons land. En het was een heerlijk bewijs van christelijke naas tenliefde, dat de Boerenleenbanken zich zoo spoedig verspreid hebben; want men vergete niet, dat in de meeste gemeenten de Boerenleenbanken zijn opgericht door degenen, die toen ter tijd niet gedacht hadden, dat ook zij of hunne kinderen ooit voordeel zouden trekken uit deze instellingen. En zeker waren de eerste bestuur ders der Boerenleenbanken de meening toegedaan, dat zij enkei vooi het welzijn van anderen werkten, want nagenoeg overal begon men met de overtuiging, dat slechts kleine credieten zouden kunnen verstrekt worden, en da": dus enkel de kleinere boer of tuinder zou kunnen geholpen worden. En ondanks deze overtuiging hielp men de Boerenleenbanken tot stand brengen, wat zeggen wilde, dat men onbeperkt aansprakelijk bleef voor hare ver bintenissen, hoewel men zelf er geen persoonlijk voordeel in zag, ja, nog erger, hoewel men overtuigd was, dat de meest gegoeden veel en soms onaangenaam werk als bestuurders zouden moeten verrichten, zonder eenige vergoeding. Wij mogen de oprichting der Boerenleenbanken dan ook we! noemen een heerlijk werk van christelijke liefde, en de organisatiegeest, die er uit spreekt, wordt geheel gedragen door de christelijke gedachte van naastenliefde. Het is wel opmerkelijk, dat in ons land de boerenleen banken het eerst ontstaan zijn in het katholieke Zuiden. In 1897 werden de eerste Boerenleenbanken opgericht in Limburg, Noord-Brabant en Gelderland. En toen in 1903 reeds 181 boerenleenbanken bestonden, was er nog geen enkele opgericht in de provincie's Fries land en Groningen. Her Noorden heeft hier van het Zuiden geleerd, zooals terecht Prof. Mr. Meyers eens zeide. De organisatiegeest, die uit de oprichting der boeren leenbanken. spreekt, is ook de oorzaak geweest van de oprichting der meest verscheiden vereenigingen en instel lingen, die bij alle standen, maar vooral bij den boeren- en tuindersstand, ontstonden. Maa wil op den duur deze organisatiegeest behouden blijven, en vele groote en gewichtige zaken tot stand brengen, dan moet hij zooveel mogelijk algemeen zijn. Er zijn nog altijd standgenooten, die afzijdig blijven van de organisatie. Dat zijn de onverschilligen, die zich niet de moeite getroosten om eens rond te zien, wat er in de wereld ge beurt; die zich niet bekommeren, of het anderen goed gaat, en die het leelijke spreekwoord in beoefening bren gen: Ieder voor zich en God voor ons allen. Als zulke menschen eens plotseling voor de nood zakelijkheid komen te staan, om de organisatie, hetzij boerenbond of boerenleenbank, noodig te hebben, dan zijn zij geen welkome gasten, want wie enkel door nood gedwongen aan het organisatieleven meedoen, zijn door gaans niet de meest gewenschte leden. Dan zijn er bedilzuchtigen, die altijd afkeuren, wat zij niet zelf gedaan hebben, en het grootste kruis zijn voor iedere vereeniging. Zelf worden zij geen lid, maar wat een Bestuur doet of niet, steeds zijn zij aan 't be dillen en afkeuren, om ook nog te trachten de goede leden ontevreden te maken. Voor zulke menschen kan men zich. niet te veel wachten, en het beste is, zich niet het mins', aan hun praten laten gelegen liggen. En maar al te dikwijls vindt men nog klaploopers, die wel van alles willen profiteeren, maar niets voor de vereenigingen over hebben. Zij willen geen lid zijn, om de contributie te ontgaan, of om geen-gevaar te loopen iets te moeten doen of laten, wat in het algemeen belang der organisatie is. Deze menschen begrijpen niet, hoe min edel hunne handelwijze is, om van de voordeelen, die anderen met geld en opoffering behalen, te genieten; maar vooral zien zij niel in, welk gevaarlijk spel zij spelen; want als velen dachten zooals zij, dan viel iedere vereeniging en iedeie organisatie, en stonden zij weerom geheel alleen, zonder onderling verband, zonder onderlinge hulp, en overgeleverd aan allen, die van hunne hulpeloosheid wil den profiteeren. Men kan niet genoeg de dwaasheid doen inzien van Veranderingen in akten bchooren zoo weinig mogelijk te worden aangebrachtIndien zij al eens voorkomen, moeten zij door de onderteekenaren der akte worden geparafeerd.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1927 | | pagina 5