HOE „ONTDOOIT" MEN BEVROREN CREDIETEN. 40 DE RA1FFEISEN-BODE. ,,Bij de Statuten" zegt art. 29 der Coöperatie-wet, „kan worden bepaald, dat een of meer leden van het Bestuur voor de Vereeniging kunnen optreden en teekenen." Van deze mogelijkheid wordt in de meeste Statuten van Coöperatieve Vereenigingen gebruik gemaakt. Zoo be palen b.v. de Statuten van onze Boerenleenbanken„Om de Bank te verbinden wordt de handteekening van ten minste twee Bestuursleden gevorderd." In de tweede plaats en hier komen wij bij ons uitgangspunt kan de bevoegdheid tot vertegenwoor diging worden gegeven aan den administrateur, zaak voerder, kassier, directeur, of hoe de ambtenaar, die het dagelijksche werk doet en onder het Bestuur staat, ook heeten moge. Gewoonlijk wordt aan den administra teur zooals wij hem verder maar zullen noemen) slechts een b e p er k t e vertegenwoordigingsmacht gegeven. Zoo b.v. bij onze Boerenleenbanken: „de Kassier mag al leen teekenen voor ontvangst van geïnde gelden en voor wat het Bestuur hem verder mocht opdragen." In de Statuten van andere vereenigingen vindt men dikwijls een bepaling als deze: het Bestuur kan den administra teur machtigen tot 't teekenen van kwitantie's en andere dagelijksch voorkomende stukken. De vertegenwoordi gingsmacht van den administrateur berust in dit geval niet direct op de Statuten. Hij moet eerst nog door het Bestuur worden gemachtigd, wil hij de bevoegd heid hebben om de Vereeniging te vertegenwoordigen. Dit is een verschil met de zoo juist besproken vertegen woordigingsmacht van een of meer Bestuursleden. Deze zijn reeds bevoegd krachtens der Statuten zelf en hebben geen nadere machtiging van noode. Den vereeniging kan dus op drieërlei wijze worden ver tegenwoordigd: door het Bestuur, door een of meer leden van het Bestuur, e|n door den administrateur. Het eerste (door het Bestuur) is altijd mogelijk, ook al zeggen de Statuten niets ervan. De laatste twee wijzen zijn echter alleen mogelijk wanneer dé Statuten zulks toelaten. Onderteekening van een akte door alle Bestuursleden is dus in ieder geval voldoende. Of onderteekening door een of meer der Bestuursleden of door den admini- rrateur voldoende is, moeten altijd de Statuten uitwijzen. Nog een enkele opmerking over de vertegenwoordi ging door het Bestuur. Er is eens een proces geweest over het volgende geval. Het bestuur van een Coöpe ratie bestond uit 5 leden, vier van de vijf hadden ge- teekend. Nu zei de eene partij in het proces: die teeke- ning is niet rechtsgeldig, want „het Bestuur" bestaat volgens de Statuten uit vijf leden, en vier zijn dus niet ..het Bestuur," maar een gedeelte van het Bestuur. De andere partij beweerde, dat de teekening wel rechtsgel dig was. en dat die vier Bestuursleden dus de Vereeni ging vertegenwoordigden. De rechter heeft de eerstgenoemde partij in het gelijk gesteld. O.i. terecht. „Het Bestuur" is natuurlijk „het gelieele Bestuur." Men houde hierbij in het oog, dat een Bestuur, dat niet voltallig is wegens vacature's. toch als „het Bestuur" geldt. Het blijft dus, niettegenstaande de vacature's. de bevoegdheid behouden de Vereeniging te vertegenwoor digen. Volgens de „Practische Handleiding bij de Wet op de Coöp. Vereenigingen" van Mr. Gezelle Meerburg c.s. (bl. 47! mag de onvoltallieheid echter niet zoover gaan, dat minder dan de helft der Bestuursleden is overgebleven. Uit het voorgaande trekt men wellicht de slotsom: als wij de handteekening van alle Bestuursleden maar heb ben, is de Vereeniging verbonden en is alles in orde. Deze gedachte is echter niet juist Helaas is de practijk dikwijls minder eenvoudig. De vertegenwoordigingsmacht van het Bestuur wordt namelijk herhaaldelijk gebonden aan toestemming of machtiging van Raad van Toezicht of Algemeene Vergadering. Daarom moet men, als men met een vereeniging han delt, ook steeds nagaan, of de Statuten niet voorschrij ven, dat het Bestuur de machtiging of toestemming van een dezer organen niet noodig heeft. Uit alles, wat wij gezegd hebben, willen wij nog één ding naar voren brengen, en dat is dit: de vertegenwoor diging eener vereeniging wordt grootendeels bepaald door hare Statuten. Daarom moet men, als men met een ver eeniging handelt, steeds hare Statuten raadplegen. Gelijk men weet, is de Centrale Bank bereid de Statuten op de punten, die van belang zijn, te onderzoeken. Men zende Statuten van vereenigingen, waarmede men wil werken, dus steeds aan de Centrale Bank op. Wij hebben nu langzamerhand op het onderwerp „bevroren credieten" al zoolang en zóóveel gehamerd, dat er wel haast geen bestuurslid of kassier eener Boeren leenbank meer moet zijn, die niet doordrongen is van het gevaar van dergelijke vaste rekeningen en toch telkens vermelden de inspectierapporten weer opnieuw, dat op dit of dat crediet geen omzet plaats heeft en dat 'het dus feitelijk een vast voorschot is. Het door de vingers zien van een dergelijken onjuisten toestand is natuurlijk in de eerste plaats nadeelig voor de liqui diteit der Bank, maar zou bovendien ongemerkt den credietnemer in een bevoorrechte positie plaatsen t.o.v. de voorschotnemers. Wat nu te doen tegen zoon credietnemer? In de eerste plaats kan men hem natuurlijk het crediet op zeggen, doch dit „paardenmiddel" zal men in de meeste gevallen niet willen toepassen. Een tweede middel, waardoor men de gelden gelei delijk tenminste weer losmaakt, is dan het crediet jaar lijks met een zeker bedrag in te perken. Hierdoor wordt echter aan het crediet nog niet weer z n zuiver, karakter van loopende rekening teruggegeven. Dit laatste te be reiken zou natuurlijk het mooiste zijn. De tegenwoordig meest gebruikelijke provisie over de opgenomen bedragen kan juist een remmenden invloed op den behoorlijken omzet uitoefenen. Bij enkelen zal men er in slagen, ze door een lang verhaal het onjuiste van den toestand te doen inzien en er zal verbetering komen. Bij anderen echter zal men met z n verhaal niets bereiken en ware het beter geweest, wanneer tijdig maatregelen ter v o o r koming waren getroffen. Een maatregel, welke in de meeste gevallen wel ten gevolge zal hebben, dat men oppast niet gedurende het Srootste deel van het jaar voortdurend voor een belang rijk bedrag debet te staan is de berekening der z.g. credietprovisie. Deze credietprovisie welke meestal Vt Per laar bedraagt, wordt berekend over het „gemiddelde debet saldo" der rekening. Dit gemiddelde debetsaldo kan men op heel eenvoudige wijze vinden. Men heeft n.1. niets anders te doen, dan de debet- rentegetallen op te tellen en het totaal met 100 te ver menigvuldigen, en deze uitkomst weer te deelen door het totaal aantal der achter de debetsali vermelde rente- dagen. Men kan dus ook ineens de som der debetrente- getallen deelen door het honderdste deel van 't totaal der dehetrentedagen. dn beide gevallen krngt men dan het bedrag, dat het gemiddeld debetsaldo der reke

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1926 | | pagina 4