DE RAIFFEISEN-BODE. 23 langd. Dat de aanvrage van den Heer Br. door het Bestuur overeenkomstig Art. 2 der Statuten is behandeld, daarvan is de Heer Br. overtuigd. Ook heeft hij met deze beslissing genoegen genomen, anders toch had de Heer Br. van zijn recht gebruik kunnen maken om over het niet toestaan van zijn verzoek bij den Raad van Toe zicht der Bank in beroep te gaan, hetgeen de Heer Br. echter niet heeft gedaan. Maar ongeveer een jaar na de teleurstelling door den Heer Br. ondervonden, leest hij in no. li van de Raiffeisen-Bode uit „Overgenomen" o.a. dezen zin: „Velen buiten den eigenlijken boerenstand kunnen door de banken geholpen worden, zonder dat er maar eenig gevaar dreigt en het is tot bevordering der algemeene welvaart van de plaats of streek", en vraagt zich bij het lezen van deze woorden af: „Heeft men in andere Locale Banken niet dezelfde Statuten of eene ruimere opvatting." De Heer Br. oefent geen bedrijf uit, is geen zakenman, doch gemeenteambtenaar. Hij is dus één „der velen, die buiten den eigenlijken boeren stand staan." Hem werd door het Bestuur van de Boe renleenbank alhier een crediet in loopende rekening toegestaan. Het geld moest gebruikt worden, om ont ginningen te bekostigen, zooals de Heer Br. schrijft. Landontginning kan zeker tot bevordering der algemeene welvaart der-plaats bijdragen. Is de crediet-aanvrage van den Heer Br. toen niet met eene even ruime opvatting door het Bestuur van onze Bank behandeld, als die, welke de Heer Br. in de door hem aangehaalde woorden meent te zien en hem doet vragen: „Heeft men in andere Locale Banken niet dezelfde Statuten of eene ruimere opvatting." Ik leg nu den nadruk op deze woorclen: „en het is tot bevordering der algemeene welvaart der plaats of streek" en stel dan den Heer Br. de.ze vraag: „Indien, een lid van eene Boerenleenbank een voorschot (ik spreek in zulk een geval liever van een voorschot dan van een crediet in loopende rekening) vraagt, met het doel het geld te besteden om eene burgerwoning voor zich te laten bouwen, heeft dan het bouwen van zulk eene woning iets uit te staan met „het bevorderen der alge meene welvaart van de plaats of streek waar de aanvrager woont"? Deze aanvrager oefent geen bedrijf uit, is geen zakenman „één der velen, die buiten den eigenlijken boerenstand staan", een gemeenteambtenaar, een zelfde persoon dus als de Heer Br. Het Bestuur van onze Bank, waarvan ik meen door het eerste geval aangetoond te hebben, dat het eene even ruime opvatting in Boeren leenbank-zaken heeft, als beheerders van andere Locale Banken, weigert in zulk een geval een voorschot of credietverhooging in loopende rekening te verleenen, op grond dat het in strijd zou handelen met het doel hetwelk de Boerenleenbanken beoogen en dientengevolge in strijd met de Statuten, die naar ik meen voor alle Locale Banken in hoofdzaak dezelfde zijn. Meent de Heer Br. nu nog werkelijk, dat het Bestuur van onze Bank, bij het behandelen van zijne voorschot-aanvragen, van eene min der ruime opvatting blijk heeft gegeven, dan die hij bij andere Locale Banken meent te zien? Als lid van onze Bank en als lid van den Raad van Toezicht, kan en moet het den Heer Br. bekend zijn, dat een paar jaar geleden, door de algemeene ledenvergadering van onze Bank, op vcorstel van het Bestuur een besluit is genomen, dat landbouwers, die naast het boerenbedrijf nog een ander bedrijf uitoefenen, ook voor dat nevenbedrijf voorschotten van de Bank kunnen bekomen; ook dat aan vereeni- gingen niet in het bezit van rechtspersoonlijkheid zijnde, en die dus niet als leden der Bank kunnen worden toe gelaten, doch op de eene of andere wijze door hare werking het landbouwbedrijf ook maar eenigszins ten goede kunnen komen en daardoor direct of indirect de algemeene welvaart helpen bevorderen, worden door het Bestuur van onze Bank voorschotten verleend, doch in zulke gevallen wordt steeds overleg gepleegd met het Bestuur det Centrale Bank te Utrecht. Zeer velen, per sonen zoowel als vereenigingen in deze gemeente, wor den zoodoende rechtstreeks of zijdelings door onze Boe renleenbank geholpen, zonder dat er in strijd met de Statuten gehandeld behoeft te worden. Zeker! eene enkele maal komt het voor, dat een voorschot, hetzij ineens of in loopende rekening, geweigerd moet worden; maar dan ligt de oorzaak daarvan gewoonlijk aan de aan vragers, omdat zij de gelden der Boerenleenbank wen- schen te gebruiken voor doeleinden, waarvoor deze nu eenmaal niet is opgericht. Indien dan zulk een teleurge stelde nog des te onaangenamer wordt gestemd, omdat hij overtuigd was van de degelijkheid der borgen, dan moet hij dat niet aan het Bestuur, maar aan zichzelve wijten, daar de degelijkheid der borgen in zulk een geval niet den doorslag mag geven. Hoogachtend, D. GORTER, Kassier der Coöp. Boerenleenbank op Ameland. Kwadijk, den 17 Aug. 1925. Geachte Redactie, Mag ik naar aanleiding van het ingezondenen van de Ring Purmerend, in het vorige nummer van „De Raiffeisen-Bode", nog een klein plaatsje in ons blad? Ik lees daar in de door den WelEd. Heer Hendriksen aangegeven norm: 1/4 van het eindcijfer der jaar rekening en 1/2 van het eindcijfer der balans. Dit moet toch zeker zijn 1/4 en 1/2 Per 1000, anders vrees ik dat niet veel Besturen tot toepassing van deze norm zullen besluiten en dat was toch het doel van mijne inleiding, om daardoor de jaarlijks terug komende be sprekingen over het salaris, 't zij door de leden, 't zij door het Bestuur te voorkomen. In bovenbedoeld ingezonden stuk lezen we ook, dat een uniforme regeling niet is te vinden; dat heb ik ook niet beweerd, doch toch blijf ik van gedachte, dat in een Ring, waar de plaatselijke toestanden niet zooveel verschillen, wel iets is te vinden en spreek ik den wensch uit, dat onze Besturen deze aangegeven norm eens willen overwegen, daarbij de noot der Redactie (mijn dank daarvoor) in aanmerking nemende. M.i. was daarmede al veel gewonnen en zoo het moog'lijk ook de besprekingen over de pensioenregeling vergemakkelijken. Kwadijk, Aug. 1925. Hoogachtend, D. OEL, Kassier. NOOT REDACTIE. De geachte inzender heeft gelijk. Hij zie het 'in dit nummer opgenomen artikeltje: „Salaris kassiers". Spijkeniss.e, 24 Augustus 1925. Aan de Redactie van de Raiffeisen-Bode te Utrecht. Mijne Heeren, lil de Bode van Aug. komt o.m. iets voor over een uniforme regeling voor heet kassiers-salaris, ingezonden door den Ring Purmerend, hetwelk mij aanleiding geeft tot het stellen van een paar vragen, dewelke wellicht haar nut zullen hebben in de Raiffeisen-Bode beantwoord te worden. Wat de Heer Hendriksen terloops heeft opgemerkt over het kassierssaiaris, zou, wanneer het juist door U is vermeld en door mij begrepen, m.i. in vele gevallen een niet onbelangrijk bedrag vertegenwoordigen en

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1925 | | pagina 3