DE RAIFFEISEN-BODE.
HET NIEUW MODEL CONTRöLEFORMULIER.
(Formulier 5.)
Van vele banken ontvingen wij fïl den loop van de
afgeloopeu maand verzoek om toezending van formu
lieren 10 nieuw model. Er zijn echter geen nieuwe forrn.
10 (stortingsbewijzen) verschenen.
Men heeft blijkbaar gedacht, dat met de controle
formulieren, waarover in het Augustusnummer geschre
ven werd form. 10 bedoeld werd. Dit is echter niet zoo.
Bedoeld was het contróleformulier, dat van tijd tot tijd
door het Bestuur der Bank aan de spaarders, voorschot
nemers en loopende-rekeninghouders wordt toegezonden,
om hun saldi te controleeren.
Flet nummer van dit formulier is 5.
OPMERKINGEN, AANGAANDE HET CONCEPT
DER STATUTENWIJZIGING.
Van alle kanten bereiken ons brieven met opmerkingen
over het toegezonden concept.
Veelal verwijzen wij de schrijvers naar de Ringen. Dat
is in eerste instantie het klachtenbureau.
Wij weten, dat in dat concept, enkele drukfouten zijn
geslopen of liever een woord is uitgevallen, enz.
Ons dunkt, een en ander zal, nu het concept in den
smeltkroes komt, wel van zelve aan de orde komen.
Van zeer geachte zijde werden ons echter bereids
eenige opmerkingen gemaakt, die wij onzen lezers niet
willen onthouden.
Dat betreft dan in de eerste plaats het uittreegeld,
in dat concept gesteld op f 10.
Vele banken gevoelen daarvoor blijkbaar niet en wen-
schen die bepaling over dat uittreegeld te laten vervallen.
O.i. is dit zonder veel bezwaar.
Door dat uittrèegeld te handhaven, deden wij niets
anders dan handhaven, wat reeds in de thans geldende
statuten voorkomt en bleven wij dus in den historischen
lijn. Wenscht men deze in dit opzicht te verlaten, dan
is ons dat best.
In art. 18 staat het woord „steeds" een weinig mis
plaatst, terwijl in het laatste lid het woordje „die" on
juist is.
Dit worde beter vervangen door het woord: „zijne".
In het 5de lid van art. 27 moet achter het woord:
„salaris" staan: „van den kassier (eventueel zijn plaats
vervanger en het verdere personeel)".
Zoo zijn er meer opmerkingen, die in de Ringen en
in de Centrale Ringvergadering wel aan de orde zullen
komen.
Een frappant geval moeten wij toch eens vermelden.
Er is n.1. eene Boerenleenbank, waar de kassier tevens
bestuurslid is.
Dat bleek ons, toen die bank schreef, dat systeem te
willen behouden.
Het is wel eigenaardig, dat men zulk een dwaas stelsel
nog wil behouden.
En dan is er nog al oppositie tegen de begrenzing
der banken tot hare eigen en de aangreneznde gemeenten.
O.i. is ook dit juist eene goede regeling, welke bij de
massa der later opgerichte Boerenleenbanken voorkomt.
Daaraan moet toch niet getornd worden, want dit is
een der beginselen van ons systeem.
Wij vertrouwen, dat de Ringbesturen bij de behan
deling van dit punt voet bij stuk zullen houden.
Ten slotte nog iets over den laatsten zin van art. 2.
Reeds ettelijke malen is ons gevraagd, wat hiermede
bedoeld is, en wij kunnen ons dat best begrijpen, want
bankgarantie komt bij vele banken in het geval niet
voor, en bij andere slechts nu en dan.
Wat is de zoogenaamde bankgarantie, bedoeld in het
laatste lid van art. 2? Wij kunnen dit misschien het best
duidelijk maken door een voorbeeld. Een Maatschappij
stelt iemand aan tot depóthouder en geeft hem een
hoeveelheid goederen onder zijn berusting, die hij moet
trachten te verkoopen. Wanneer hij deze verkoopt, moet
hij de opbrengst, onder aftrek van zijn provisie of com
missie, aan de Maatschappij afdragen. Deze heeft dus
een vordering op hem. Maar nu wil de Maatschappij
zekerheid, dat deze vordering voldaan wordt. Daarvoor
nu vraagt zij bankgarantie. Dat wil zeggen, dat een
bank zich borg stelt voor de voldoening dezer vordering.
Waarom de borgtocht van een bank gevraagd wordt,
is duidelijkde Maatschappij kan zich niet gaan op
houden met een onderzoek naar de gegoedheid van
particuliere borgen.
Volgens het laatste lid van art. 2 mag de Bank zich
al'een garant stellen ten behoeve van haar leden. Dit
spreekt vanzelfhet is een uitvloeisel van het coöperatief
karakter der Bank. De „derden" zijn natuurlijk de per
sonen of lichamen, die de bankgarantie eischen, zooals
in het bovenstaande voorbeeld de Maatschappij.
De bankgarantie moet natuurlijk ook vallen onder het
algemeene doel der Bank: bevordering van het land
bouwbedrijf. Men vraagt misschien, of zij daar wel ooit
iets mee. te maken zal hebben. Wij kunnen hierop be
vestigend antwoorden.
Volgens art. 38 zal het risico, dat de Bank ingevolge
de garantie loopt, gedekt moeten worden door persoon
lijke of zakelijke zekerheid. Ook kpn een loopend cre-
diet tot dat bedrag geblokkeerd worden.
Het spreekt vanzelf, dat voor het stellen der garantie
provisie wordt gerekend. De Bank behoeft dit niet gratis
te doen.
Sommige lezers zuilen misschien denken: bankgarantie
komt bij ons toch nooit voor, dus wij moesten die be
palingen erover maar uit de Statuten weglaten. Dit
kunnen wij echter niet aanraden. Ten eerste doen deze
bepalingen in het geheel geen kwaad; zij openen slechts
een mogelijkheid. Ten tweede weet men nooit, wat er
in de toekomst zal gebeuren. Het is onze ervaring, dat
er in den laatsten tijd een merkbare vermeerdering van
de bankgarantie's bij onze Boerenleenbanken te bespeu
ren valt. Ook waterschappen willen haar dikwijls hebben.
Zoodat de besproken Statutenbepaling, waarvan wij
hopen dat zij nu aan ieder duidelijk is, zeker haar nut
heeft.
UIT ONZE BOERENLEENBANKEN.
Hollum op Ameland, 28 Juli 1925.
Geachte Redactie 1
Verzoeke beleefd het volgende in de Raiffeisen-Bode
te willen opnemen, waarvoor bij voorbaat mijn dank.
Ofschoon ik volkomen instem met LIw antwoord aan
den Heer Jac. H. Brouwer, lid van den Raad van Toe
zicht der Coöp. Boerenleenbank op Ameland, op zijn
ingezonden stuk, voorkomende in no. 1 van de Raif
feisen-Bode, zij het mij echter vergund nog even op
bedoeld schrijven terug te komen. Indien de Heer Br.
de zaak eenigszins duidelijker had voorgesteld, dan zou
mijn schrijven wellicht niet noodig zijn geweest. De in
zender gevoelt zich onaangenaam bejegend, omdat hem
door het Bestuur van onze Bank eene credietverhooging
in loopendc rekening is geweigerd. De Heer Br. erkent
echter, dat het geld niet voor landbouwdoeleinden zou
worden gebruikt. Voor welk doel het geld dan wel
gebruikt moest worden, deelt de Heer Br. niet mede;
evenmin deed hij dit, toen hij zijne aanvrage om ver
hooging van crediet tot het Bestuur heeft gericht, het
geen toch uitdrukkelijk van een aanvrager wordt ver-