44
DE RAIFFEISEN-BODE.
OVER GEMOEDELIJKHEID, FORMALITEITEN
EN INSPECTIE.
Boerenleenbanken zijn over het algemeen gemoedelijke
instellingen. Gelukkig! Er is in zoo veel in dezen tijd, dat
alles benalve gemoedelijk is. Er is maar al te veel jacht
naar geld en goed, meedoogenloos neerwerpen van ieder
die in den weg staat, hard en koud hanteeren van ver
raderlijke wapens in den strijd om het bestaan. Zoodat
gemoedelijkheid aandoet als een oase in de woestijn. Zij
getuigt van onderlinge kameraadschap, van goed ver
trouwen en van een zekere „kalmte des geestes." Wiij
hebben daarom misschien eenige reden om trotseh te
zijn op deze eigenschap van onze Leenbanken. Wij voelen
het als iets moois, dat een ijverig spaarder den kassier
op straat aan zijn jas kan trekken en zeggen: „Hier
is mijn spaarboekje en f 100.schrijft die er maar bij
en geef me 't boekje morgen maar terug" (het is in,-
tusschen de vraag, of de kassier het zoo aangenaam vindt
als hij buiten zijn kantoortijd aangeklampt wordt!) En
wij vinden er ook iets moois in, als een kassier aan een
voorschotnemer een schuldbekentenis meegeeft, om die
door een borg te laten teekenen. Dat alles bewijst goed,
vertrouwen, en dat is een mooi ding. En wij begrijpen
het ook zoo goed, als men op een vergadering een
bestuurslid maar bij acclamatie kiest, omdat iedereen
het over zijn verkiezing eens is, hoewel de Statuten voor
schrijven, dat het bij hoofdelijke stemming moet ge
beuren. Immers, wanneer men kameraadschappelijk
samen is, wanneer men „onder elkaar" is (en zoo is het
toch bij de kleinere Boerenleenbanken), dan is het zoo
stijf en pietluttig om de hand te houden aan allerlei
formaliteiten, waarvan de meesten de strekking misschien
niet al te duidelijk inzien.
En toch, en tochdie gemoedelijkheid heeft haar
gevaren, haar groote gevaren. Want men kan van te
voren nooit weten, of het vertrouwen wel gerechtvaardigd
is, of onder de goede schapen zich niet een kwade bok
bevindt. Kon men er zeker van zijn, dat alle menschen
even goed waren, dan zou men gerust alle formaliteiten
kunnen verwaarloozen, want men zou weten, dat niemand
daar ooit een beroep op zou doen of er misbruik van
zou maken. Maar helaas zulk een zekerheid mag men
niet bezitten. De menschheid is nog steeds niet volmaakt,
ook op het jrlatteland niet, en met dit feit, hoe droevig
het ook is, m o e t men rekenen. Men moet er dus mee
rekenen, dat er menschen zijn, die onder omstandig
heden zullen trachten zich aan hun rechtmatige ver
plichtingen te onttrekken of zich rechten aan te matigen,
die hun niet toekomen.
Om te voorkomen dat dit geschiedt, dient het in acht
nemen van formaliteiten.
Formaliteiten het woord heeft bij verscheidene
Bestuurders en kassiers geen aangenamen klank, ge-
looven wij. Tenminste zoo is de ervaring van de
Inspectie, die wel eens minder vriendelijk aangekeken
wordt, als zij wijst op het ontbreken van formaliteiten.
Men denkt dan en men zegt het ook wel eens
dat zij zich bezig houdt met kinderachtigheden, die
eigenlijk geen beteekenis hebben. Het is zeer verklaar
baar, dat men er zoo over denkt, want men 'kent ge
woonlijk de werkelijke beteekenis der formaliteiten niet.
Maar het is toch jammer, en men heeft er geen
gelijk mee.
Wij zullen trachten de belangrijkheid van formaliteiten
met enkele voorbeelden aan te toonen. Wij noemden
hierboven reeds het kiezen van bestuursleden bij accla
matie. Men zal dit wel een zeer onschuldig foutje vinden.
Maar bedenk eens, lezer, wat van dit foutje het'gevolg
kan zijn! Stel dat een bank vijf bestuursleden heeft, en
twee ervan zijn bij acclamatie gekozen. Nu wordt in
een bestuursvergadering een belangrijk besluit genomen,
waarbij twee van de op de juiste wijze gekozen bestuurs
leden tegen stemmen. Later moet op grond van dat
besluit een proces gevoerd worden tegen een van de
leden. Deze neemt een slim advocaat, die ontdekt, dat
de twee bestuursleden bij acclamatie zijn gekozen; hij
zegt nu: deze bestuursleden zijn nooit rechtsgeldig ge
kozen zij zijn dus rechtens nooit bestuurslid geweest
het besluit is dus niet rechtsgeldig tot' stand gekomen,,
want eigenlijk heeft er maar één bestuurslid vóór ge
stemd. Op deze redeneering zal de Bank het proces
ongetwijfeld verliezen!
Wij zullen niet beweren, dat zulk een verweer heel
fatsoenlijk is, maar, gelijk wij zeiden, er zijn nu eenmaal
menschen, voor wie geldelijk voordeel meer beteekent
dan deugd. En daarmee moet men rekenen.
Een ander voorbeeld. Een Bank verleent een voorschot
aan een vereeniging. In de Statuten van die vereeniging
staat, dat het Bestuur haar in en buiten rechten ver
tegenwoordigt, maar er staat ook, dat het 'geen geld
op mag nemen zonder machtiging van de algemeene
vergadering. Het Bestuur en de kassier verzuimen om
te vragen of deze machtiging wel verleend is, hetgeen ook
al weer zeer verklaarbaar is, want het is een onpleizierjg
en lastig werkje om Statuten na te pluizen, en men wist
dus waarschijnlijk niet eens dat zulk een machtiging
vereischt was. En al wist men het wel, och, dan is het'
nog wel verklaarbaar als men er niet naar vraagt. Men
is immers „onder elkaar" en men vertrouwt elkaar!
Maar nu lijdt die vereeniging plotseling een ernstig
verlies, en gaat failliet. Het is een Coöperatie met onbe
perkte aansprakelijkheid en de crediteuren zullen dus
geen cent schade lijden. Vol vertrouwen dient de Bank
haar vordering dus bij den Curator in. Maar deze komt
er achter, dat de algemeene vergadering nooit machti-,
ging heeft gegeven het ligt voor de hand, dat de leden
hem daarop opmerkzaam maken!). Dus, zegt hij, is het
voorschot niet op rechtsgeldige wijze aan de vereeniging
verleend, en de vereeniging is geen schuldenares van de
Bank. Hierop „hangt" de Bank (zooals de advocaten-
term luidt). Zij heeft dus geen verhaal op de vereeniging.
Misschien nog wel op de Bestuursleden, die de akte
hebben onderteekend. Maar het is de vraag, of deze
voldoende gegoed zullen zijn. In ieder geval is de zaak
heel onaangenaam.
Een derde en laatste voorbeeld. Er is een voorschot
verleend onder borgtocht van twee personen. De akte
is netjes ingevuld de voorschotnemer teekent en de
eene borg teekent Ide andere borg echter is juist
voor korten tijd uit logeeren en kan dus nog niet
teekenen. De voorschotnemer zit eenigszins om het geld
verlegen en haalt den kassier over om het hem maar
vast te geven. De zaak komt immers gauw genoeg in
orde, zegt hij, en de kassier heeft alle reden om dat te
gelooven, want hij kent den tweeden borg als iemand,,
die een toezegging gestand doet.
Maar het geschiedt wel eens, dat wij in een mensch
teleurgesteld worden. Zelfs op prinsen mag men ten
slotte geen vertrouwen vesten. En zoo geschiedt het ook
hier: de andere „borg" komt na eenigen tijd terug en
begint met zich koest te houden. De kassier herinnert
hem aan zijn belofte en nu zoekt hij uitvluchten-
Vervolgens sommeert het' Bestuur hem om te teekenen
en ten slotte komt de aap uiit den mouw: hij zegt,
dat hij er maar liever van afziet om te teekenen. Én met
geen macht ter wereld kan men hem er nu toe dwingen.2)
Nu vraagt men misschien: is dat nu zoo erg? er is
in ieder geval nog één borg over, die voor het geheel
aansprakelijk is. Ja, als dat waar was! Maar de rechter
lijke macht heeft uitgemaakt, dat de eene borg, die