DE RAIFFEISE N-B ODE. 29 een juist begrip van het eigenbelang ook nog door, andere oorzaken wordt verduisterd dan door kortzich tigheid. Partijgeest is daaraan vaak de schuld. Partijgeest; kan een bloeiende vereeniging, die werkelijk in een behoefte voorziet, naar den kelder helpen. En persoon lijke gevoeligheid kan hetzelfde doen. Een persoonlijke tegenstelling tusschen twee bestuursleden kan een ver eeniging uit elkaar doen springen. Een ruim en koel begrip van het eigenbelang voorkomt dit: het doet in zien dat die persoonlijkheden in belangrijkheid toch eigenlijk in het niet zinken bij het belang, dat men heeft bij de goede werking der coöperatie. Ten slotte wordt het eigenbelang nog zoo vaak ver lamd door lakschheid. Al bestaat er een juist en ruim begrip, al zijn partijgeest en persoonlijke twisten af wezig, dat alles helpt niets als lakschheid een eigenschap is, die macht heeft over de menschien. Gelijk niemand zal het ontkennen nog maar al te zeer het geval is. Hc Een juist en ruim begrip van het eigenbelang, dat is het wat de coöperatie in de eerste plaats noodig heeft, Misschien zijn wij te optimistisch, maar wij rneenen, dat dit op den duur wel bereikbaar is. Laten wij allen er daarom steeds aan werken om het licht van het inzicht te doen schijnen. 'Laten wij er aan werken om de kortzichtigheid te ver drijven. Laten wij ons verheffen boven partijgeest en boven persoonlijke gevoeligheid. Laten wij de lakschheid be strijden bij ons zelf en bij anderen. Wij zullen hier lang en gestadig aan moeten werken. Maar het is in ons eigen belang. Omdat het de coöperatie zal verbeteren en ver sterken. En dus de welvaart van ons, coöperatoren, zal vermeerderen. Alles dus eigenbelang eigenbelang de grondslag der; coöperatie, en in ons eigenbelang moeten wij er zelfs; aan werken om een juist begrip ervan te verspreiden. Het klinkt wel heel nuchter en zeer weinig verheven. Wij waarschuwden den lezer echter van te voren ertegen! En is hij er toch nog van geschrokken, dan geven wij, hem tot troost dit in overweging: zal het misschien, mis schien niet blijken, als het inzicht diep genoeg is door gedrongen, dat het eigenbelang ten slotte samenvalt met het belang van onzen naaste? DEBET OP EEN SPAARBOEKJE. Men zal vragen: hoe kan dat nu? Ja, geachte lezer, wij- vragen ons dat ook af, en toch wordt het nu en dan, bij eene Boerenleenbank wel eens vertoond. Dat kan, als Grootboek I niet voldoende is bijgewerkt of niet wordt nageslagen, als er geld op een spaarboekje wordt gehaald. 't Is immers mogelijk, dat geld is uitbetaald, terwijl de inlegger het boekje niet bij zich heeft en dat hieim uitbetaald is tegen kwitantie. Dan moet het boekje nog worden bijgewerkt. Komt dan zulk een inlegger later op een onbewaakt oogenblik en vordert hij meer op, dan waarop hij recht heeft, dan bestaat Üe mogelijkheid, dat de kassier ei in vliegt. We houden er niet van, zonder overlegging van het spaarboekje, uit te keeren. Zoo eenigszins mogelijk moet dat worden vermeden. Processen daarover zijn niet van de lucht. De geteekende kwitantie is wel een bewijs, maar de praktijk leert toch, dat het raadzaam is, het boekje zelf te doen overleggen, opdat ook daarin de afboeking kan plaats hebben. We herinneren ons het geval, dat de inspectie bij eene bank ontdekte, dat op een spaarboekje was overbeschikt en wel f 250. I De delinquent kon niet schrijven en had geteek'end „met een kruisje". Geen nood, zei de kassier, ik ken hem! heel goed, het is een vrind van me. Ik zal even naar hem toegaan en bet hem vertellen, dan komt de zaak nog tijdens de inspectie in orde. De kassier op pad, legt den „vrind" de zaak uit. Maar helaas, dat „uitleggen" baatte niet. De snaak ontkende zelfs dat „kruisje" en zeide, dat hij zich niet door den kassier „te grazen" liet nemen. Ten slotte kon deze zich slechts door een overhaaste vlucht redden. GEBREK AAN VOLLEDIGHEID. Als men zich met eene zaak tot de Centrale wendt, is deze steeds gaarne bereid, te adviseeren en desgewenscht zelf de koe bij de horens te pakken. Nu komt het dikwijls voor, dat de inlichtingen, die over een bepaald geval worden gegeven, zeer onvolledig zijn en daardoor de gestelde vraag niet zoo majar in eens: kan worden beantwoord. Als men niets anders mededeelt, als: „Een schuldenaar „is naar Afrika vertrokken en heeftzijn borg mede- „genomen, wat moeten we nu?", dan hebben we zondetr verdere opgave daaraan niet veel. Ook niet aan eene akte van schuldbekentenis, die wat de borgstelling betreft, aldus is ingevuld: „En ver klaren de medeondergeteekende, borgen overleden, zich „als borgen, enz." ENKELE OPMERKINGEN INZAKE FAILLISSEMENT. Er zal wel geen enkele Boerenleenbank bestaan, die nog niet eens te maken heeft gehad met een faillist- sement. Want faillissementen zijn tegenwoordig aan de orde van den dag, ook op het platteland. Het schijnt ons daarom wel goed om'op enkele dingen, die ermpe in verband staan, de aandacht te vestigen. Vooral omdat ons gebleken is, dat er wel eens dingen gebeuren, die de faillissementswet verbiedt, en dingen worden nage laten of verkeerd gedaan, die deze wet voorschrijft. Wij zeggen dit geheel niet op verwijtenden toon, want men kan van leeken op rechtskundig gebied, zooals de kassiers der Boerenleenbanken toch meestal zijn, niet eischen, dat zij de faillissementswet op hun duimpje kennen. Wij willen daarom beginnen met den raad: als een voorschot- of credietnemer Uwer bank failliet gaat, stel de zaak dan direkt in handen van de Juridische Afdiee - ling van de Centrale Bank. Geef haar precies den stand der vordering op, zend haar de akte of een afschrift daarvan, meld haar de naam van den Curator, den datum der faillietverklaring, en de wijze van dekking der vordering (borgtocht, pand of hypotheek), en dan zorgt ziji verder voor alles, zonder dat gij U ergens om hoeft te bekommeren. Uw Bank is er dan zeker van dat de vordering op de juiste wijze wordt ingediend, en dat ziji de volle uitkeering ontvangt, zonder dat er iets wordt afgetrokken voor bemoeiingen van het indienen, enz. (gelijk wel eens 'is voorgekomen, als een Bank zelf de vordering indiende). Als men de vordering in handen heeft gegeven van de Centrale Bank, heeft men verder niets meer te doen. Wijl zouden zelfs zeggenmen mag niets meer doen. Tenminste ten opzichte van den faillieten schuldenaar. Het spreekt vanzelf, dat men hem geen geld meer geeft op zijn crediet. Men mag echter ook geen 'betaling meer van hem aannemen. Dat vinden sommigen misschien

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1924 | | pagina 3