7 6
DE RAIFFEISE N-B ODE.
'k Vond de heele kwestie van zoo
weinig belang, dat ik m'n bestuur
van dat bezoek niets vertelde. En
toch zat er, dat bleek achteraf, wel
een addertje onder 't gras.
Wat was er op den morgen van
dien dag gebeurd? Jansen was bij
Pietersen geweest, een rijwielherstel
ler enz. op het dorp. Hij had naar
een „ford" geïnformeerd, Jansen en
Pietersen hadden per „ford" een
tochtje gemaakt, en de koop was
gesloten.. Vrijdag 11 of uiterlijk Za
terdag 12 januari zou Jansen de
auto komen halen.
De dag van 12 Jan. '24 kwam wel,
maar Jansen liet zich wachten,
's Middags komt de rijwielhersteller
bij me..
„Zie eens, mijnheer", zoo begon
hij, is dit niet het boekje dat
Jansen, die Dinsdag u bezocht, bij
zich had?"
'k Bekeek het boekje en moest toe
stemmend antwoorden.
„Mijnheer, 'kben opgelicht, voor
80 gulden. Toen Jansen 'n Dinsdag
bij u geweest was, keerde hij terug
en zei„Apropos, Pietersen, k had
gehoopt klaar te komen, maar de
kassier bij de boerenleenbank hier
zei, dat de banken onderling geen
zaken doen. Nu moet ik hier in de
buurt een rekening van f 80. be
talen. Zou je me op dit boekje, zie
maar, 't is een goed boekje en er
staat f500.op, niet dat bedrag
willen voorschieten? Uiterlijk Zater
dag kom ik de auto halen en re
kenen we af. 't Boekje laat ik als
onderpand hier."
„En wat heb-je gedaan?" kon ik
er even tusschen komen.
,,'k Heb het geld gegeven, maar
vrees, dat ik er tusschen zit. Maar
'k ga het aangeven, dadelijk!
En de daad bij het 'woord voe
gende, ging Pietersen heen en aan
gifte doen: dit zou me 's avonds wel
blijken
'tWas den eigen avond tegen 10
uur.
'kHad zitting gehad, een drukken
avond, en was blij om 10 uur te
kunnen sluiten en zoo langzaam de
legerstede op te zoeken.
Daar gaat de huisbel nog over.
En een oogenblik later wordt me
bericht: „Daar is Pietersen met den
veldwachter; ze willen u nog even
spreken."
„Laat ze maar binnenkomen!"
„Mijnheer", begon 11a wederzijd-
sche begroeting de veldwachter, „ik
heb Pietersen, hier aanwezig, bij me
gehad tot het doen van 'aangifte
wegens vermoedelijke oplichting. En
zijn officiëele zakboekje voor den
dag halencp begon er een vraagge
sprek.
„Uw naam en beroep?"
„Max Willemsen, kassier der coö
peratieve boerenleenbank alhier.
„J.l. Dinsdag is Jansen uit Hede-
likhuizen, 's namiddags tegen 3 uur
aan uw deur geweest; hij wenschte
u te spreken, niet waar?"
„Om u te dienen".
„Hij vroeg u, of uw bank ook
betaling deed op een boekje in loo-
pénde rekening, afgegeven door de
bank te Hedelikhuizen?"
„Dat vroeg hij.."
„En hij toonde u het boekje, dat
Pietersen u vanmiddag liet zien, en
dat ik hier bij mij heb?"
„Ja."
„Maar u zei, dat die betaling niet
kon geschieden, wijl de aangesloten
banken onderling niet in geldver
keer staan?"
„Zoo is het."
„En toen is Jansen heengegaan?"
„Ja."
En terwijl de politieman onder dat
vraaggesprek almaar geschreven had,
zei hij tenslotte: „Mijnheer kassier,
ik zal u 't proces-verbaal even voor
lezen.. En de veldwachter begon:
„Op heden, 12 Jan. 1924, heeft
Max Willemsen mij verklaard, dat
op Dinsdag 8 Jan. 1924, 's namid
dags tegen 3 uur bij hem is ge
weest Frans Jansen, wonende te
Hedelikhuizen, die hem vroeg, het
geheele bedrag of een gedeelte er
van, te mogen ontvangen in zake een
te-goed van f500.—, ingeschreven
op een boekje in 1. r„ afgegeven
door de boerenleenbank te Hede
likhuizen. Op Willemsen's antwoord,
dat die betaling niet kon geschieden,
heeft de man zich verwijderd."
„Erkent u, dat dit de waar
heid is?"
„Zeker.."
„En deze verklaring, wilt u desge-
wenscht, wel met uw handteekening
bekrachtigen?"
„Ongetwijfeld".
„Dan vraag ik u nog verontschul
diging voor de moeite, die ik in dit
iate uur heb veroorzaakt
En Pietersen met den veldwach
ter gingen huistoe.
't Is vier dagen later: Woensdag
16 Jan. cl.a.v. i'k Zit druk aan mijn
bank te werken, als een mijner huis-
genooten aan de .huisdeur de bood
schap aanneemt: „Of mijnheer van
middag tegen 2 uur niet even bij den
veldwachter wil aanloopen, de poli
tieman heeft zooveel te schrijVen, dat
hij niet weg kan om bij mijnheer te
komen".
'k Begon lont' te ruiken en zei:
„Zeg maar, dat ik kom'
't Loopt tegen tweëen, als ik m n
huis verlaat om de woning van den
veldwachter op te zoeken.
De dienaar der wet komt me al
tegen.
,,'k Kom u met opzet tegemoet,
want ik wenschte u eerst even in
te lichten. Eergisteren, Maandag,
ben ik met Pietersen naar Hedelik
huizen geweest, 's Avonds daar aan
komende hebben we ons onmiddel
lijk naar dén burgemeester van He
delikhuizen begeven en met hem over
Pietersen gesproken. Den volgenden
morgen zijn we naar den kassier te
Hedelikhuizen gegaan om over 't
boekje in l.r. te spreken. Deze er
kende 't wel als afgegeven door 't
bestuur zijner bank, maar zei, dat
al sedert maanden geen tegoed meer
op 't boekje had gestaan. Deswege
is hiervan proces-verbaal opgemaakt.
Pietersen is intusschen dienzelfden
morgen op 't raadhuis ontboden en
volmondig legde hij een algemeene
bekentenis af",
„En nu?" was m'n vraag.
„En nu", luidde het antwoord,
„wilt u me wel even vergezellen om
met den man geconfronteerd te wor
den". Daartoe was ik dus op weg.
We kwamen aan het gemeentehuis.
Beneden woont de veldwachter, vóór
en nevens zijn behuizing is het ca
chot gelegen, waarin Pietersen als
arresstant zat opgesloten.
We traden een klein kamertje bin
nen, waarin ik, aan een der wanden,
een ijzeren deur ontwaarde. De po-