GEMEENTE EN BOERENLEEN BANK. 56 DE RAIFFEISEN-BODE. in zijn plaats treedt, of dat, bij ge breke daarvan, het voorschot of cre diet wordt afgelost. Hoe gaat men nu in het eerste geval, idus in het geval van een nieuwe borgstelling, te werk Men begint natuurlijk, nadat men het sterfgeval heeft vernomen, met den schuldenaar te laten komen, met hem de zaak te bespreken, en hem duidelijk te maken, dat hij voor een nieuwen borg moet zorgen, daar an ders zijn voorschot of crediet wordt ingetrokken Wanneer de schuldenaar een nieu wen borg heeft voorgesteld, doet men daarvan mededeeling aan den ouden borg en vraagt hem of hij met dien nieuwen borg tevreden is. Zoo ja, dan gaat men over tot het opmaken van een akte, waarbij de Bank en de overgebleven borg de erven van den overledene van den borgtocht ontslaan en waarbij de nieuwe borg verklaart de borgtocht op zich te nemen, terwijl de Bank en de overgebleven borg verklaren deze borgtocht aan te nemen. Modellen van zulk een acte (die op zegel van fo.50 moet zijn) kan men bij de Centrale Bank verkrijgen. Ook kan men natuurlijk een ge heel nieuwe schuldbekentenis opma ken. Het bestaande voorschot wordt als het ware afgelost en een nieuw, van gelijke grootte, wordt verleend. Men vervult hierbij precies dezelfde formaliteiten als bij een werkelijk nieuw voorschot (het moet dus geno tuleerd worden, enz.) Wanneer het een crediet betreft, kan men ook de gedrukte formulieren (no. 13d) gebruiken, welke hiervoor bestaan. Wat men vooral niet moet doen, dat is: op de schuldbekentenis (of crediet-akte) gaan knoeien, door daarop den overleden borg te schrap pen en den nieuwen borg te laten teekenen. De waarde van het stuk wordt daardoor zeer sterk vermin derd. Is de vereischte akte opgemaakt en geteekend, dan is de zaak gezond. Alleen schrijve men in het Grootboek boven de rekening van den schulde naar (of als hier geen plaats meer is in de kolom „Aanmerkingen") de naam van den nieuwen borg erbij. Ook hier schrappe men liever niet, aangezien doorhalingen de bewijs kracht der boeken verzwakken. Men schrijve dus eenvoudig erbij, dat de Heer A. op dien ep, dien datum als borg toegetreden is; ter vervanging van den Heer B., die dan en dan overleden is. Wij1 hopen dat wij hiermede vol daan hebben aan het verzoek van den kassier, die ons tot het schrijven van dit artikeltje zette, en dat ook anderen aan onze beschouwingen iets hebben gehad. Als eene Gemeente eens bij eene Boerenleenbank gelden kan opnemen, is er in den regel wiel mede te wer ken. Immers de Gemeente is dan voordeelig uit en ze aanvaardt gaarne de voorwaarden, die worden gesteld. Maar anders staat de zaak, als ze geld over heeft en gaat storten. Dan komen de bezwaren! Tien minste in enkele provincie's. Die be zwaren komen dan niet zoozeer van de Gemeente zelf, als wel van Heeren Gedeputeerden van die enkele pro vincie. Die wenschen dan, dat de Boerenleenbank zekerheid geeft voor dat depot. Stel U voor! Welke meerdere zekerheid kan men toch verlangen, dan de onbeperkte aan sprakelijkheid der leden? Dat is toch veilig? En men kan daarnevens toch voor eene Gemeente niet iets a parts stellen? Alle inleggers moeten toch gelijkelijk behandeld worden? We vertrouwen, dat de zaak op den duur wel in orde zal komen en van wege de Centrale zijn we er reeds mede bezig, Heeren Gedeputeerden, voor zoover noodig, nader in te lichten. Maar als dat niet helpt, kan de Boerenleenbank o.i. toch nog welaan die eischen voldoen, n.1. als de Ge meente met eene garantie genoegen mag nemen en dat zal toch wel. Als dan de spaarbank gesplitst wordt van de Boerenleenbank, is deze volgens de nieuwe statuten, uit gegeven door de Centrale Bank, aan sprakelijk (garant) voor alle inlagen in de spaarbank. Ons dunkt, wat willen Gedeputeer den dan meer? Dat is toch zoo prachtig, als het maar kan! Het Gemeentegeld in een spaar bank, gedekt door de garantie der Boerenleenbank, dus door eene garantie van eene h parte bank. EEN ZEDELIJK VERSCHIL TUSSCHEN COÖPERATIE EN NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP. Van oudsher hebben de menschen beseft, dat men te zanten meer be reiken kan dan afzonderlijk. Van oudsher bestaat dus reeds de ver eeniging. Vooral echter in den jong- sten tijd is de vereeniging een ge weldige factor in het maatschappelijk leven. Op allerlei gebied is haar in grijpende invloed merkbaar. Ook op economisch terrein is de vereeniging een groote kracht. Wan neer wij hier de vele vereenigings- vormen nader beschouwen, zien wij, dat twee dier vormen in belangrijk heid verre boven de anderen uit steken. Het zijn: de naamlooze ven nootschap en de coöperatie. Het is wel niet noodig de ontzag lijke ontwikkeling der N.V. nader toe te lichten. Wanneer men bedenkt, dat vrijwel al onze groote banken (uitgezonderd natuurlijk onze Cen trale Bank en enkele - soortge lijke instellingen), bijna al onze groote scheepvaartmaatschappijen en de meeste nijverheidsondernemingen naamlooze vennootschappen zijn, is reeds genoeg gezegd. Evenmin in het noodig, tenminste in dit blad, op de beteekenis dei- coöperatie te wijzen. De merkwaar dige ontwikkeling daarvan is juist enkele maanden geleden in de Raif- feisen-Bode beschreven. 1) Haast vanzelf komt men ertoe deze twee belangrijkste vereenigingsvor- men op economisch gebied met el kaar te vergelijken. Het treft reeds direkt dat de coöperatie bijna uit sluitend op het platteland een rol speelt, terwijl de N.V. daar slechts sporadisch voorkomt, terwijl in de steden, in de groote handelscentra precies het omgekeerde het geval is. En dan zijn er nog enkele andere verschillen, waarop wij hier niet nader zullen ingaan, ten deele omdat zij van te formeelen of onbelangrijken aard zijn. Maar waar wij w.èl even op in wilden gaan, is dit: bij de N.V. is de aansprakelijkheid zoo ge heel anders geregeld dan bij de coöperatie. Bij een N.V. zijn de leden der ver eeniging, m.a.w. de aandeelhouders in hun persoonlijk vermogen niet aansprakelijk voor de verbintenissen ervan. Wanneer de N.V. dus failliet gaat, en er is een groot tekort, dan kan het niet verhaald worden op de aandeelhouders. Deze zijn natuurlijk hunne aandeelen kwijt, maar meer ook niet. Geheel anders bij de coöperatie. Uitdrukkelijk vereischt de wet, dat hare statuten een regeling inhouden ter zakte van de aansprakelijkheid. De wet laat toe, dat deze aansprake lijkheid beperkt wordt, maar ze moet er in ieder geval in zekere mate zijn. Aanders zijn de statuten nietig. Men zou nu, zonder met de wet in botsing te komen, die aansprake lijkheid kunnen bespreken tot b.v. f 10 per lid. Dit komt ook wel eens voor (vooral bij' stedelijke coöpe- ratie's). Het spreekt echter vanzelf, 1) Zie het nummer van December 1923.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1924 | | pagina 2