DE RAIFFEISE N-BOD E. 5i daarmede staande schade niet tot het maximum vergoeden. Artike 1 21 en artikel 22 kun nen wel van toelichting verstoken blijven. I 11 het volgend 11 u m m e r k o- meti we op art. 13 en art. 19 n ader terug. WAT DOET MEN BIJ HET OVERLIJDEN VAN EEN BORG? Ingevolge het verzoek van een onzer kassiers behandelen wij deze vraag eens in de Raiffeisen-Bode. Want wij meenen evenals hij, dat zulk een behandeling haar nut kan hebben. Wij willen hier de stelling verde digen, dat het bij het overlijden van een borg raadzaam is en zelfs noodig kan zijn, dat een nieuwe borg in zijn plaats treedt, of dat, bij gebreke daarvan, het voorschot of crediet af gelost wordt. Wij hooren echter reeds de tegen werping: „Waarom zou dat noodig zijn? Immers de weduwe en de er ven van een overledene blijven aan sprakelijk voor diens schulden en verbintenissen, en zoo gaat dus ook de borgtocht van een overleden borg op hen over! De vordering der Bank blijft dus op dezelfde wijze gedekt." Zij, die zoo redeneeren, geven daardoor blijk betere kennis van de theorie dan van de practijk te bezit ten. Het is volkomen juist, dat de borgtocht overgaat op weduwe en erven. Maar toch kan de positie van den schuldeischer - <d>e: Bank! - daar- doórminder gunstig worden. Wij1 kun nen dit niet beter duidelijk maken, dan door enkele voorbeelden uit de prac tijk, die wij uit onze herinnering op diepen. t) In de eerste plaats behandelen wij een geval, dat er slechts één borg is. Dit komt bij onze Banken slechts zeer sporadisch voor, en dat is maar goed ook, want ook bij overlijden van den borg kan dit extra-moei lijkheden geven. Er was dus eens een borg, dien wij Pieterse zullen noemen, en die overleed. Het Bestuur der Bank nam hiervan kennis, maar liet de zaak verder op zijn beloop, denkende: nu is de borgtocht overgegaan op de erven van Pieterse. Enkele jaren daarna bevond het zich helaas in de noodzakelijkheid om deze erven aan te spreken, daar de schuldenaar Wij zijn echter zoo vrij om er, met Goethe, „Wahrheit und Dich- tung" van te maken. failliet was verklaard. Deze erven waren drie in getal, dus waren ieder voor een derde deel aansprakelijk.2) Een van de drie was echter, naar het Bestuur toen tot zijn schrik ver nam, naar het nieuwe werelddeel ver trokken, zoodat op hem alle verhaal practisch uitgesloten was. Het derde deel der vordering bleek dus onin baar. Dit ware voorkomen geworden wanneer het Bestuur tijdig, d.w.z. direct na het overlijden van Pieterse, de door ons aanbevolen maatregel had genomen. Immers dan had het de vordering waarschijnlijk nog kun nen verhalen op den toen nog sol venten debiteur, en zeker op de on verdeelde erfenis van den overleden borg. 1 Tweede voorbeeld: er waren twee borgen, Van Dijk en Van Vliet. Het normale geval dus. Van Dijk over leed. Enkele jaren later werd de schuldenaar failliet verklaard. Uit- keering uit zijn faillissement 6 o/0. De rest moest dus van de borgen konten. Van Vliet echter was tenge volge van de malaise ook vrijwel in solvent geworden. Met moeite was net de helft van hem los te krijgen, tegen ontslag van zijn borgtocht. De I rest moest dus van de erven van Van Dijk komen. Deze waren 11 in ge tal zijn vrouw en zijn tien kinderen. Iedere erfgenaam moest dus voor Vu aangesprqken worden. Of liever: voor V11 van de helft, want Van Dijk was in gemeenschap van goe-_ deren gehuwd geweest zoodat de he'ft van den boedel, en dus ook van de borgtocht, aan zijn vrouw was geko men. Deze was dus aansprakelijk voor de helft V11 van de andere helft 12/22 van het resteerende bedrag. De tien kinderen kregen ieder V22 te hunnen laste. Een dezer kinderen (dochter was ook weer overleden, met achterlating van haar man, (met wien zij in gemeenschap van goederen ge-, huwd was geweest) en 4 kinderen. Zoodat haar V22 deel wederom ver deeld moest worden: haar man werd) nu aansprakelijk voor de helft hier van - Va van de andere helft 'V220 de kinderen ieder voor 1/220. Het on gedekte bedrag was groot f 877.66. De erven Van Dijk. wilden in der~ minne niet betalen. Ze meenden, dat ze na zooveel jaren niet meer aan sprakelijk waren. Bovendien zeiden, ze, dat de kassier de aandeelen niet juist berekend had. Was het wonder, 2) Men denke eraan, dat de erf genamen niet ieder voor het geheel aansprakelijk zijn voor de schulden van den overledene (zooals wel eens gedacht wordt) - - neen, de schulden worden tusschen hen verdeeld. dat deze, ten einde raad, de heele zaak ter afdoening' aan het juridisch Bureau van de Centrale Bank gaf? Het juridisch Bureau werd toeni voor een halven dag herschapen in een soort Algemeene Rekenkamer, ten einde naar recht en billijkheid ieders aandeel vast te stellen. Daarna werden vele brieven aan al de erfge namen verzonden, met aanmaningen en bedreigingen, met het resultaat dat langzamerhand de meesten be taalden. Metenkelen moest echtereen proces gevoerd worden, hetgeen, in verband met de grootte, of liever de kleinheid, van ieders aandeel, nauwelijks de moeite waard was. Al leen de aandeelen der kleinkinderen V220) werden niet binnen gekregen. Ze wilden niet betalen, en procedee- ren om f 3.99 gaat toch niet. Gij, lezer, slaakt ongetwijfeld een zucht van verlichting, dat dit lange relaas uit js (aangenomen, dat gij er niet middenin zijt blijven steken). Gij zult U dus kunnen indenken, hoe pleizierig die geschiedenis in werkelijkheid was. Want liet vertel len ervan gaat natuurlijk heel wat vlotter dan de werkelijke gang van zaken. Uw zucht van verlichting, de vele zuchten van den kassier, van het Bestuur, van het juridisch bureau, van de onaangenaam verraste en in 't nauw gebrachte erven, dit alles had weer voorkomen kunnen wor den. Door het toepassen van onzen bovenbedoelden maatregel! Daar driemaal scheepsrecht is, ko men wij nog met eein derde voor beeld, en wel van een geval, dat in de practijk ook dikwijls voorkomt. Schuldenaar was B. O. van Karspel Pzn., borgen: P. van Karspel (de vader van den schuldenaar) en G. Koopman (zijn zwager). P. van Kar spel was oud, en stierf. Zijn erven waren B. O. van Karspel Pzn. (de schuldenaar) en zijn dochter, met wie G. Koopman in gemeenschap van goederen was gehuwd, 't Was een zeer goede erfenis, en de erf genamen konden haar ook best ge bruiken. Enkele jaren later kreeg de Bank echter moeite met den schul denaar. Daar het Bestuur hem liever niet failliet wilde laten verklaren, sprak het zijn borg aan. Zijn éénigen borg nu. Want de borgtocht van P. van Karspel was met zijn dood overgegaan op den schuldenaar en op het echtpaar Koopman; zoodat men daaraan niets meer had. Helaas was ook Koopman insolvent gewor den. Het slot van de historie was, dat slechts ruim de helft van de schuld binnen kwam. Ten derden malehad men hier slechts naar ons recept gehandeld!

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1924 | | pagina 5