DE RAIFFEISENBODE.
4i
Zijn persoon, die vertrouwen
wekte, zijn heldere uiteenzettingen,
zijn overtuigend woord, stampten de
boerenleenbanken als het ware uit
den grond. In het eerste jaar van
zijn arbeid vermeerderde het aantal
banken met 52, de beide volgende
jaren ieder met 41. „In ieder dorp
een boerenleenbank" was zijn wacht
woord, zijn ideaal. Met noesten
ijver werkte hij ter verwezenlijking;
van dat ideaal, en hij had het na
genoeg bereikt.
Nauwgezet volgde hij den groei
van alle boerenleenbanken. Hij
hield ze bij in hare ontwikkeling,
hetzij door persoonlijk bezoek, het.
zij door de verslagen, hem door do.
inspecteurs uitgebracht.
Steeds stond hij óp de bres on
hare belangen te verdedigen. Moch
het bestaan van eene boerenleen
bank in het bijzonder bedreigd wor
den, mochten er gevaren dreigen,
voor siroomingen of besluiten welke
naar 2ijn meening dwars tegen de
belangen van de banken indruisch-
ten en de ontwikkeling zouden scha
den, dan stond hij pal. Met vuur
en klem van redenen verdedigde hij
zijn standpunt tegenover iedereen;
als overtuigd coöperator ook, al
kwamen zijn persoonlijke belangen
daardoor in den knel.
Zijn gemoedelijke aard, wars van
alle franje, zijn prettige conversatie,
zijn open oog voor de belangen van
de banken, zijn belangstelling en
waardeering voor het werk van de
bestuurderen en kassiers, zijn prac-
tische blik, zijn helder oordeel, alle
die eigenschappen dwongen tot een
volledig vertrouwen in hem. En
men kon van zijn steun verzekerd
zijn, men kon op hem bouwen, mits
men eerlijk was. Want zelf was hij
eerlijk en rechtvaardig.
Prettig in zijn leiding hield hij
de teugels vast in handen. Door zijn
tactvol optreden nam hij allen voor
zich in. 1
Wij achtten zijn groote bekwaam
heid, waardeerden zijn onovertrof
fen leiding, vreesden zijn rake op
merkingen, beminden zijn persoon
en eerden hem als vaderlijken vriend
en raadsman.
Zijn nagedachtenis zal bij ons
steeds in hooge eere blijven. De
herinnering aan zijn werken zal voor
ons ,ee,n spoorslag zijn om onzen'
arbeid in zijn geest, met denzelf
den ernst en ijver voort te zetten,
tot verderen bloei onzer organisatie,
door hèm groot gemaakt.
Voor de afdeeling Inspectie
TH. J. VISSER.
TER GEDACHTENIS AAN
ONZEN HOOFDINSPECTEUR
C. F. G. W. v. d- HURK.
Inderdaad onze Boerenleenban
ken beleven zorgvolle tijden. De
eene onweersbui is nauwelijk afge
dreven of nieuwe wolken stapelen
zich op. Nog versch in het geheugen
liggen de zware discussies over de
gewijzigde Bestuursinrichting der
Centrale, kort daarop gevolgd door
de ontstellende tijdingen over Oude-
Wetering ei> Terbregge met al den
aankleve van dien. Onze eenvoudige
bestuursmenschen zitten te zwoegen
onder de uitgebreide controle-voor
schriften; heeren kassiers worstelen
dagen en weken om door de nieuwe
boekjes heen te komen, om nog te
zwijgen van de meer locale zorgen,
die elke bank als gevolg van de
moeilijke tijdsomstandigheden, in
mindere of meerdere mate te torsen
heeft.
Maar ach, wat is dat alles bij
de verpletterende tijding, die ons in
het begin des jaars kwam opschrik
ken. Onzer aller Vriend en Vertrou
wensman in het midden zijner jaren
weggenomen. Hier zwijgen onze per
soonlijke klachten; hier worden klein
onze eigene bezwaren hier staan
wij aan de doodssponde van den
man, die voor vele onzer Banken
was de geestelijke Vader, en die al
tijd bleef de getrouwe Vriend, die
ons begreep en met zachtheid wees,
als wij dwaalden.
En nu spreek ik in het bijzonder
als plattelander.
Wie onze boeren kent, weet wat
het zeggen wil, hun vertrouwen te
winnen. Neen, dat vertrouwen ver
krijgt men niet met strijkages en
complimenten. Dat vertrouwen ver
krijgt men alleen door zichzelf te
geven. Door geduld te hebben met
de eigenaardige gebreken aan den
stand eigen; door te onderkennen
de groote deugden, die dikwijls on
der een ruwe schors toch te vinden
zijn. Welnu, die gave was den Heer
Van den Hurk als ingeschapen. Hij
verstond onze menschen en daar
om verstonden zij hem, ja meer, zij
hadden hem lief. Neen, een boer
zegt dat zoo niet. Maar als men
had kunnen lezen in de harten van
onze eenvoudige bestuursleden, die
den Heer Van den Hurk iets meer
van nabij gekend hebben, toen de
doodsmare hen bereikte, dan zou
men gezien hebben een droefheid
als men daar mogelijk allerminst had
verwacht.
Wij mochten eenige malen het
voorrecht genieten den Heef Van
den Hurk in persoon te ontmoeten.
Enkele maanden geleden nog in ver
trouwelijk onderhoud op zijn pri-
vé-kantoor. Hoe kende hij onze
menschen! Hoe doorzag hij hunne
zwakheden; hoe waardeerde hij
hun soliditeit. Als hij iets weten wilde
niet uit bloote nieuwsgierigheid,
maar uit belangstelling in het wel
zijn der bank en hare leden neen,
het'ging niet om voor hem iets ver
borgen te houden. Men kreeg dan
den indruk: wat moet het ontzettend
zwaar geweest zijn voor hen, die
iets kwaads te bedekken hadden,
om zulk een Inspecteur te misleiden.
Maar nu is die vriendelijke en
toch zoo doordringende blik ver
duisterd.
Nu is die hartelijke toon verstomd.
Nu is dat warme hart verstijfd.
Onze Hoofd-Inspecteur en tege
lijk onze Vriend Van den Hurk is
uit zijn werkkring, uit zijn gezin
weggenomen.
Wij mochten zijn stoffelijk over
schot mede ter laatste rustplaats
leiden.
Wij mochten getuige zijn van de
troostmiddelen, die de Kerk daarbij
biedt.
Wij mochten aanschouwen de
stille, maar daarom niet minder
ware, getuigenis van warme toege
negenheid van zoo vele vrienden
rondom' de groeve.
En wij prezen de gewoonte der
Roomsch-Katholieke begraaf wij ze,
om geen toespraken aan het graf
te houden. Want hoe ijdel zouden
geklonken hebben menschelijkelóf-