28
DE RAIFFEISENiBODE.
de stevigheid van de hun toever
trouwde Bank zorgen, gaan zij on
tijdig den philantroop uithangen. Zij
schijnen van het standpunt uit te
gaan, dat de rok nader dan het
hemd is.
Zwaar is de verantwoordelijkheid
van de Besturen die de reserve-vor
ming verwaarloozen. Hun bank stel
len zij in de waagschaal. De belan
gen der leden doen zij gevaar loopen.
Gelukkig vormen zulke besturen
een minderheid. De meeste zien de
onmisbaarheid der reserve duidelijk
in, en handelen daarnaar, al ware het
vaak wenschelijk dat zij er méér naar
handelden.
Moge de meerheid nog beter dan
tot dusver voor de reserve zorgen.
En vooral, moge de minderheid dit
voorbeeld spoedig volgen.
Tot heil van de Boerenleenbanken
en voor den goeden naam van het
Nederlandsche Coöperatieve Land-
bouwcrediet
DROGE CIJFERS.
Cijfers zijn droog, zegt men. Maar
ik las eenigen tijd geleden in het
groote Gedenkboek idat ter gele
genheid van het Regeeringsjubileum
onzer Koningin is uitgegeven, cij
fers die niet droog zijn. Tenminste
niet voor mij, en naar ik veron
derstellen mag ook niet voor ieder
ander die lid is van of werkzaam is
in een coöperatie. Dus ook niet voor
de lezers van de Raiffeisen-Bode.
De cijfers die ik op het oog heb,
staan in een artikel van den Heer
E. L. IC. Schmülling, Oud-Assi
stent-Resident, dat is getiteld: ,.De
Groei van het Coöperatiewezen in
Omvang en Diepte." Ik kan ieder
aanraden dit artikel zelf geheel te
lezen. Voor hen die niet de beschik
king kunnen krijgen over het Ge
denkboek (dat ook in andere op
zichten zeer de moeite waard is) mo
gen hier enkele van de meest be
langwekkende cijfers en gegevens
aangehaald worden, op enkele pun
ten van elders aangevuld.
Ik begin met onszelf, met de Boe
renleenbanken. Het is merkwaardig
dat de groote opbloei daarvan da
teert van de troonsbestijging onzer
Koningin, zoodat de Centrale Bank,
ook bijna tegelijk met 'Hare Maje
steit het 25-jarig jubileum gevierd
heeft. Het loont de moeite de his
torie van onze Centrale in dit tijd
vak even met enkele cijfers te illu-
1Daar er meerdere Gedenkboe
ken zijn verschenen, voeg ik hierbij
dat ik bedoel het boek, uitgegeven
onder redactie van Kapitein W, G.
de Bas,
streeren. Ieder zal het dan met mij
eens zijn dat deze verre van „droog"
zijn.
In het eerste boekjaar, 1899, be
droegen de voorschotten door de
Centrale Bank verleend, de som van
f2.500.In 1922 meer dan 81/3 mil-
lioen. Voor de deposito's bij de Cen
trale zijn deze cijfers resp. f35.700,
en meer dan f 60.000.000,De te
rugbetalingen en ontvangsten in re
kening-courant beliepen in 1899
resp. f61.000,1) en f94.000,in
1922 f 132.000.000,en f 136.000.000.
Welk een geweldige groei geven deze
cijfers te zien! En toch geen onge
zonde groei, want als men de cijfers
van de tusschenliggende jaren be
kijkt, blijkt het dat het vrij geregeld
gegaan is. Waren er in 1902 55 boe
renleenbanken bij de Centrale aan
gesloten, nu zijn het er 678.
Genoeg over onze Centrale met de
daarbij aangesloten Banken. In
plaats van meer cijfers hierover
geef ik er liever nog enkele die een
blik doen slaan op het gansche Ne
derlandsche Landbouwcrediet. In
1906 bedroeg het totaal der
spaargelden bij alle Boerenleen
banken bijna f 10.000.000,in 1920
f 215.000.000,Dg ttotlalen der uit
staande voorschotten bedroegen in
diezelfde jaren resp. 5.500.000,en
f95.000.000,Deze cijfers zijn wel
reeds voldoende 0111 te doen voelen
hoe belangrijk en onmisbaar de Boe
renleenbanken voor de Nederland
sche landbouw geworden zijn.
Wenden wij nu den blik meer bui
ten eigen terrein, dan ontwaren wij
ook allerwege een wonderbaarlijke
groei der coöperatie. In 1901 ver
werkten de coöperatieve zuivelfa
brieken te zamen 366 millioen K.G.
pielk, in 1922 meer dan 1300 millioen
K.G., dit is ongeveer 40 0/0 van de
geheele Nederlandsche melkpro
ductie. Ten behoeve van het coöpe
ratieve zuivelwezen bestaan heden
zelfs twee speciale coöperatieve zui-
velbanken (te Alkmaar en te
Leeuwarden). De coöperatieve zui-
velverkoop- en export-vereenigingen
hebben tegenwoordig een jaarlijk-
sche omzet van meer dan
f 100.000.000.
Belangrijke cijfers geven ook de#
onderlinge veilingsvereenigingen.
In 1904 hadden ze samen een omzet
I van ruim 6 millioen, in 1921 van
bijna 75 millioen gulden fin 1918
zelfs 117 millioen!) En met de
coöperatieve aankoopvereenigingen
I op landbouwgebied is het al het
zelfde liedje. De omzet van het Cen
trale Inkoopbureau (nu gevestigd te
Rotterdam, vroeger te Enschede)
1) Deze en de meeste volgende
cijfers zijn voor 't gemak afgerond.
bedroeg in 1906 bijna 3 millioen, in
1920 bijna 38 millioen gulden (dit
is haast de helft 'van de geheele'
Nederlandsche omzet op dat ge
bied.)
In dit verband mogen de onder
linge waarborg-maatschappijen ter
verzekering van paarden en vee ook
niet vergeten worden. Hun aantal
bedroeg in 1905 reeds 1077 met
87.000 leden, in 1919 echter 1746
met meer dan 200.000 Leden.
De lezer zij verder van cijfers, die
nog in ruime mate, ook op andere
terreinen der coöperatie, te geven
zouden zijn, verschoond. Misschien
hebben de vele cijfers met vele nul
len hem reeds doen duizelen. Dat
geeft hem dan echter meteen een
goed idee van de groei der coöpe
ratie, want die is waarlijk duizeling
wekkend! Ik kan niet nalaten tot
slot toch nog even enkele getallen
neer te schrijven, namelijk over het
totale aantal coöperatieve vereeni-
gingen in ons land. I11 1890 bedroeg
dit 123, in 1904 reeds 1639, en nu
ongeveer 6000. Met een totaal van
ongeveer 1.000.000 (een millioen!)
leden.
Mij dunkt, deze cijfers zijn niet
droog! Zij zijn sprekend. Zij spreken
boekdeelen. Zij toonen duidelijker dan
lange redeneeringen de ontzagwek
kende groei van het Nederlandsche
coöperatiewezen, speciaal op land
bouwgebied. Zij bewijzen zonneklaar
dat de coöperatie een uiterst be
langrijke factor geworden is in ons
economisch leven. Zij bewijzen ook
dat het coöperatie-beginsel een be
ginsel is, dat niet alleen voor practi-
sche toepassing zeer wel vatbaar is,
maar dat zelfs de rijkste vruchten
draagt. Want ware dit niet zoo, zou
de coöperatie dan zoo zijn gegroeid?
En het feit dat reeds de jeugd van
de coöperatie zoo voorspoedig is
geweest, belooft wel iets voor de
toekomst ook. Want de jeugd pleegt
zicht helaas wel eens aan fouten en
tekortkomingen schuldig te maken.
Deze zijn ongetwijfeld ook aan te
wijzen in de coöperatie. Ieder kent
er wel gevallen van. Dat de coöpe
ratie desondanks een geweldige
kracht is geworden, bewijst wel sterk
de juistheid van het schoone begin
sel 'van samenwerking op econo
mische terrein.
Laten wij intusschen niet gaan
denken ,dat het nu mooi is, en op
onze lauweren gaan rusten. Want er
is nog veeel te doen. Nog breeder
moet de coöperatie haar vleugels
uitslaan, nóg dieper in het econo
misch leven doordringen. En zij moet
veel beter en zuiverder gaan func-
tioneeren.
Aan ons allen de schoone taak
om hieraan mede te werken. Dat