DE RAIFFEISEN.BODE.
27
welke men bij de gewone banken
kon krijgen. En de rente voor cre-
dieten was 1/4 o/0 lager dan die welke
was vastgesteld door de buurvrou
wen. Deze gunstige voorwaarden ver
klaarden voor een goed deel den bloei
van de bank, hoewel deze natuurlijk
ook een gevolg was van het inzicht
van het bestuur en den ijver van den
kassier. Ja, die voorwaarden zelf
waren ook te danken aan het be
stuur. Dat redeneerde namelijk zoo:
„Onze bank is er niet om winst te
maken. Waarom zouden we dan den
rentevoet voor spaargelden en voor
schotten niet juist zóó stellen, dat we
elk jaar net uitkomen? We hoeven
immers niets over te houden. Een
reserve - wat doen we daarmee?
Dat is eigenlijk niets anders dan een
spaarpot voor onze kleinkinderen. En
die moeten maar voor zich zelf zor
gen. De kracht van de bank is zon
der reserve groot genoeg. We heb
ben immers de onbeperkte aanspra
kelijkheid van onze leden! Dat is
ónze reserve, en die is heel wat
beter dan de reserve bij menige ge
wone bankinstelling!"
Aldus redeneerde het bestuur, en
de leden vonden het oppperbest,
want zoo was sparen voordeelig en
konden ze goedkoop crediet krijgen.
En, zooals gezegd, de bank voer
er wel bij en verkeerde in bloeienden
toestand.
Tot er eens een tijd kwam van
algemeenen tegenspoed en malaise.
Een credietnemer ging failliet. Een
van zijn borgen was net naar
Amerika vertrokken, en de andere
ging ook failliet, toen hij aangespro
ken werd. Een schade voor de Bank
van een groote f4000. Het Bestuur
verloor den moed echter niet en
besloot dit tekort in te halen door
de rente voor spaargelden met 1/4
°/o te verlagen en die voor credieten
evenveel te verhoogen. Ook de leden
vonden dat natuurlijk goed. Het te
kort zou zoo in twee jaar weer inge
haald zijn.
Maar in het volgend boekjaar leed
de bank door diverse oorzaken nog
eens een verlies, nu van bijna
f 10.000. Dat kan zoo gebeuren in
slechte tijden. Zoo iets bijzonders
was 't dus niet.
Men stond nu echter voor de
vraag, hoe dit verlies te dekken.
Een omslag de leden voelden
daar bitter weinig voor. Juist in
deze tijden konden zij hun geld
moeilijk missen. Dan maar den rente
voet veranderd. De rente voor de
spaargelden werd nogmaals ver
laagd met 1/4 o/0; en die voor de
credieten met i/2 o/0 verhoogd.
Nu namen echter ettelijke leden
hun inlagen terug. Ze konden voor
hun spaarduiten elders meer krij
gen. 't Was niet mooi en misschien
ook niet verstandig van ze om hun
1 Bank nu in den steek te laten, maar
was 't toch niet begrijpelijk?
En er waren ook leden die hun
lidmaatschap opzegden en hun cre
dieten aflosten. Ook zij meenden nu
ergens anders beter terecht te kun
nen. Ook deze leden waren meer
op hun eigen onmiddellijk voor-
j deel, dan op het belang der gemeen
schap bedacht. Maar zoo zijn ni\
eenmaal vele menschen, zoodat 't
niets te verwonderen was.
En er waren ook leden die hun
lidmaatschap opzegden omdat ze
vonden dat hun portemonnaie niet
meer veilig was. Dat kon toch wel
eens op een omslag uitdraaien,
meenden ze. Ze vonden 't veiliger
het zinkende schip tijdig te verla
ten. Daar ze dit niet onder stoelen
of banken staken, vond hun voor
beeld op ruime schaal navolging.
Hoe meer leden bedankten, hoe meer
de overigen bang werden voor den
omslag. Dus bedankten ze ook maar.
Hetgeen alles wel niet mooi, maar
toch zeer verklaarbaar is.
Slechts de kern van echte, trouwe
leden, van de beginselvaste coöpe-
ratoren, bleef over, en een klein aan
tal leden dat niet van de Bank af
kon wegens zijn credieten.
Samen maakten deze Overgebleve
nen nog niet de helft van het oor
spronkelijk aantal leden uit. En de
credieten waren zeer verminderd.
Eveneens de spaargelden. Hiervan
was het gevolg dat dekking van
het verlies door verlaging en ver
hooging van den rentevoet niet meer
mogelijk was. Dat zou op die ma
nier wel een jaar of vijftien geduurd
hebben. Zoodat men ten slotte toch
niets anders kon doen, dan een om
slag heffen. Die natuurlijk voor het
verminderd aantal leden zeer be;
zwaarlijk was. Sommigen hunner
raakten daardoor in ernstige finan-
ciëele moeilijkheden.
En de bank leidt totnogtoe een
kwijnend bestaan. Tot schade van
de streek.
Zoo eindigde de bankpolitiek van
dit „verstandige" bestuur.
II.
Bovenstaand verhaal begint met:
„er was eens." En is dus een
sprookje.
Maar sprookjes houden vaak een
eng verband met de werkelijkheid.
Zeker is dit hier zoo. Mij dunkt,
dat er weinig lezers van de Raiffei-
sen-Bode zullen zijn, die niet toe
moeten geven dat er inderdaad wel
eens dergelijke dingen gebeurd zijn. i
En er zal wel niemand zijn, die ont
kennen durft, dat zij kunnen ge
beuren. De ervaring .vooral die van
de laatste jaren, is in dit opzicht
i leerzaam en duidelijk genoeg.
Nu dringt zich echter onvermijde
lijk de vraag naar voren: wat moet
gedaan worden om verliezen weg te
kunnen werken, zonder dat de bank
geschokt wordt?
En om te voorkomen dat betrekke
lijk geringe verliezen zulke ernstige
en verstrekkende gevolgen hebben
als de boven geschetste?
Wat moet gedaan worden om de
bank veilig en zonder ernstige averij
door moeilijke tijden heen te loodsen
De lezer antwoordt reeds: een re
servefonds vormen, natuurlijk!
Ja natuurlijk. „Dat fonds"
schreef reeds jaren geleden iemand,
die in onze kringen geen onbekende
is, „dat fonds moet zijn de buifer,
dje kleine schokken breekt." En:,
„een bank, welke geen fonds vormt,,
leeft daardoor op de grens van haar
bestaan en kan bij den minsten schok
ontredderd worden." Zoo is het
zie het eerste deel van dit opstel,
zie ook de ervaring. Stel dat er in
bovenvermeld geval een reserve was
geweest van f15.000.voor een
bank met flinken omzet gemakkelijk
in 10 jaar bijeen te krijgen de
schok der verliezen was door de re
serve volkomen gebroken. Ontred-
ddering was voorkomen. De bank
was geheel gaaf en intact gebleven.
Dusde boerenleenbank
heeft noodig een reserve
fonds. Dit is, dunkt mij, zoo klaar
als de dag.
Van dit standpunt gaan ook de
concept-statuten voor de Boerenleen
banken uit. Zie slechts artikel 29
daarvan:
„De winst wordt bewaard en
„na aftrek der geleden verliezen
„tot een fonds gevormd.
„Jaarlijks wordt nagegaan, of
„het fonds de hoogte bereikt
„heeft van een vierde deel van
„het bedrag, dat in één der drie
„voorafgaande jaren als maxi-
„mum op eenig tijdstip aan
„voorschotten was geplaatst."
De reserve is dus een uiterst be
langrijke post op de balans der boe
renleenbank. Het wel en wee der
bank, haar geheele toekomst, kan
er van afhangen.
En toch zijn er besturen, die
dit nog altijd maar niet in willen
zien. Die doen alsof het bovenaan
gehaald artikel voor de grap ge
schreven is. Die, als het ware, hun
Bank van den eenen dag op den
anderen laten leven. Die een apppel-
tje voor den dorst overbodig schij
nen te vinden.
Ja, zelfs zijn er een paar besturen,
die terwijl de Bank nog vrijwel ge
heel zonder reserve is, of zelfs terwijl
er een tekort is, subsidies rond gaan
strooien! In plaats dat zij éérst voor