DE RAI F FE IS EN-B O DE.
te ontheffen. In den regel hebben
die instellingen een laag maximum
gesteld, waarover zij rente vergoe
den b.v. f 2000.f i 200.
E11 nu luidt de wet eenmaal zco
en daaraan kunnen we niets veran
deren.
Enkele Boerenleenbanken hebben
hare statuten nu zóó ingericht, dat
ze het spaarbedrijf van de Bank kun
nen splitsen.
We zetten dit vroeger in de Raif-
feisen-Bode uiteen. Men bereikt dan
algeheelen zegelt rijdoni voor de
spaarbank der Boerenleenbanken.
(De elfde druk der concept-statuten
voor de Boerenleenbanken is bij dc
Centrale Bank verkrijgbaar.
Verandering in de wet ten op
zichte tan bijschrijving van rente is
er niet. Wèl eene beschikking van
den Minister van 9 Augustus j.1.,
waarbij deze besliste .dat die bij
schrijving aan zegelrecht onderwor
pen is.
Dit is nu wel geene beslissing,
waaraan men direct de waarde van
eene rechterlijke behoeft toe te ken
nen, maar gezien de uitspraken, die
in gedingen betreffende de Zegel-
wel den laatsten tijd zijn voorgeko
men, scheen het ons getvenscht, hier
mede rekening te houden.
OVERGENOMEN.
Uit het Officieel Orgaan van den
Algemeenen Nederlandschen Zui-
velbond F.N.Z. nemen we het na
volgende over, zulks onder mede-
deeling, dat deze voor de coöperatie
gunstige beslissingen door het juri
disch bureau der Centrale Bank w er
den verkregen
Het betreft het geval van de Coöp.
Fabriek van Melkproducten de Vol
harding" te Nijkerk tegen een ha.rer
vroegere leden.
RECHTSKUNDIGE BRIEVEN.
Ontzetting uit het lidmaatschap
eener coöperatieve vereeniging.
,,Eene coöp. vereeniging heeft een
harer leden voor de Arr. Rechtbank
te Zwolle gedagvaard, ten einde
de veroordeeling van dat lid te be
komen tot betaling van f 1056.00 en
wel op grond, dat deze bij rechts
geldig besluit der ledenvergadering
op 9 Juni 1921 gehouden, uit het
lidmaatschap der coöp. vereeniging
is ontzet, terwijl hiervan op de bij
de wet op de coöp. ver. bepaalde
wijze inschrijving was geschied.
Dientengevolge was dat lid verplicht
binnen 14 dagen na aanschrijving
door het bestuur der coöp. vereeni
ging, ingeval zijn lidmaatschap nog
geen 5 jaar had geduurd, aan haar
f 1 per 1000 K.G. melk te beta
len, welke het ontzette lid aan de
vereeniging had geleverd gedurende
zijn lidmaatschap.
Nu had dit laatste geen 5 jaar ge
duurd en het betrokken lid had
105641 K.G. melk aan de eischende
vereeniging geleverd en was aldus
(volgens de laatste) f 1056.00 aan
haar verschuldigd.
Bedoeld lid was niet bereid, dat
bedrag in der minne ,te betalen en
beweerde o.a. dat het besluit dei-
ledenvergadering d.d. 9 Juni 1921
genomen, waarbij hij uit zijn lidmaat
schap was ontzet, niet rechtsgeldig
was. En waarom dan niet? Omdat
hij zich nimmer aan overtreding dei-
desbetreffende statuten had schuldig
gemaakt.
De coöp. ver. heeft harerzijds naar,
aanleiding van dit verweer gerepli
ceerd, dat de vraag of de overtre
ding, op grond waarvan die ontzet- I
ting geschiedde, gepleegd is, eene
interne aangelegenheid der vereeni
ging uitmaakt en niet een geschil
punt van burgerlijk recht is en der
halve niet ter beoordeeling van de
rechterlijke macht staat.
Daarop heeft het ontzette lid na
der betoogd (gedupliceerd), dat ar
tikel 15 der Statuten bepaalt, dat
ontzetting alleen kan geschieden, als
het lid in strijd met de statuten
heeft gehandeld, zoodat de coöp. j
ver. na de betwisting der tegenpartij
-moest bewijzen, dat deze voor
waarde was \ervuld. Het ontzette
lid bracht de desbetreffende statu
ten in het geding en bood aan, om
door getuigen te bewijzen, dat hij
artikel 8 alinea 1 dezer statuten nier
had overtreden.
De Rechtbank te zjlwolle beslite
bij haar vonnis van den 26 April
1922, dat de vraag, of in dezen de
statuten al dan niet waren overtre
den eene interne aangelegenheid is
van de vereeniging, niet een geschil
punt van burgerlijk recht en dus
niet ter beoordeeling van den rech-
ter staat. Immers art. 1 der Wet
van 17 November 1876 S 227 be
paalt, dat de coöperatieve vereeni;
gingen worden geregeld door de J
overeenkomsten der partijen en art. I
15 (dezer wet) bepaalt, dat de ont
zetting uit het lidmaatschap kan ge-
schieden in de gevallen en op de
wijze bij de statuten bepaald.
Met deze beslissing bleek het ont- j
zette lid heelemaal niét tevreden te
zijn, ging in hooger beroep bij het i
Gerechtshof te Arnhem en beweerde,'
dat in het vonnis der Rechtbank
geen gronden waren vérmeid, waar
op eigenlijk die beslissing steunde en
in het bijzonder was er niets gezegd
over de vraag, aan wien, indien er
tusschen partijen geschil bestaat over I
het al of niet aanwezig zijn van een j
grond tot ontzetting uit het lidmaat
schap. de beslissing staat. Daarom
behoorde volgens het ontzette lid
deze vraag naar de gewone regelen
van het recht te worden beantwoord,
zoodat de Rechter over de feiten,
die aan een beweerd recht i, de ge-
eischte f1056.00) ten grondslag zijn
gelegd, een onderzoek moet instel
len en eene beslissing geven.
Het Arnhemsche Gerechtshof
heeft o.a. overwogen, dat uit de ar
tikelen 1 en 15 der coöp. wet in ver
band met artikel 11 no. 3 dezer
dezer wet volgt, dat de statuten
eener coöp. ver. bepalingen mogen
bevatten omtrent ontzetting van" de
leden uit het lidmaatschap, waarbij
worden vastgesteld de getallen
waarin en de wijze waarop deze ont
zetting zal kunnen geschieden. Uit
de geschiedenis der coöp. wet blijkt,
dat het streven er op gericht was,
om aan de coöp. vereeniging zoo
veel mogelijk in eigen boezem en
met waarborging van de rechten t an
derden vrijheid van beweging te
geven, terwijl volgens het oordeel
van het Hof uit de overgelegde sta
tuten bleek, dat de eischende coöp.
.ver. van die vrijheid binnen de wet
telijke grenzen heeft gebruik ge
maakt en wel door in art. 15 in ver
band met art. 11 sub d, te bepalen,
in welke gevallen en op welke wijze
een lid uit het lidmaatschap kan
worden ontzet. Het is de taak der
ledenvergadering te onderzoeken, of
een lid met de bepalingen der sta
tuten in strijd heeft gehandeld en
dus niet der rechterlijke macht. En
deze bevoegdheid der ledenvergade
ring steunt op art. i der Coöp. Wet,
hetwelk bepaalt, dat de coöperatieve
vereeniging wordt geregeld door de
overeenkomst der partijen, door de
bepalingen dezer wet en door het
burgerlijk recht.
olgens het Arnhemsche Ge
rechtshof, hetwelk het vonnis cler
Zwolsche Rechtbank bi] arrest van
7 Februari 1923 heeft bevestigd, is
door de onderhavige overeenkomst,
het geschilpunt in dezen aan het oor
deel der rechterlijke macht ont
trokken
Beide beslissingen laten aan dui
delijkheid niets te wenscben over,
zij erkennen het recht eener alge-
meene vergadering, om met inacht
neming der wettelijke bepalingen
over interne aangelegenheden zelf
standig te beslissen en wat ons be
treft, meenen wij met dit rechterlijk
standpunt het coöperatieve vereeni-
gingsleven geluk te mogen wen-
schen. Immers, als men in staat blijkt
te zijn, om de geschillen in eigen
boezem gerezen zelf te berechten
dan heeft men rechterlijke tüsschen-
kost niet noodig. En deze overwe
ging is van opvoedkundigen aard.
JURIST.