4
DÉ 1ÏAIFFEISEN-Ë0DE.
eerste boerenleenbank stichtte) on
noemelijk veel te danken. En daartoe
heeft de Utrechtsche Centrale (be
halve te Utrecht heeft men er nog
èn te Eindhoven èn te Alkmaar, resp.
volgens 't Verslag 1922, met 502 en
45 aangesloten banken) zeker niet
het minst bijgedragen.
Het laatste Jaarverslag getuigt van
een gezonden, krachtigen bloei. Het
totaal der deposito's bedroeg op 31
Dec. j.1. ruim 60 millioen gulden;
aan voorschotten was op dien datum
verstrekt ruim 81/2 millioen; aan 312
leeningen op langeren termijn was
verstrekt een bedrag van ruim 7 mil
lioen; ruim 401/2 millioen was belegd
in schatkistpapier. De Winst- en Ver
liesrekening wijst voor 1922 een winst
cijfer aan van ruim 380 duizend
gulden, welk bedrag, gevoegd bij
de reserve, deze deed stijgen tot
ruim f 1.045.000 (één millioen 45 dui
zend gulden)!
Op dezen bloei en alleszins gunstige
financiëele uitkomsten mag zeker met
voldoening en vreugde gewezen wor
den, vooral wanneer wij letten op
den algemeenen malaisetoestand en
de resultaten van andere instellingen.
Wij mogen Bestuur en Hoofdamb
tenaren onzer Centrale wel hulde
brengen, hulde en dank, voor hun
wijs en voorzichtig beleid. Ook bij het
middenstandsbankwezen is
het geen rooskleurige toestand. Dit
was reeds op te maken uit hiet ver
zoek, door de gezamenlijke midden-
standsbanken tot de Regeering ge
richt, om een deel der giro-gelden
te harer beschikking te stellen. En
uit de vraag van de Bossche Hanze-
bank aan de Regeering, of op steun
van Regeeringswege te rekenen viel.
Dit deed den slechten stand van
zaken reeds vermoeden, welke thans
is gebleken uit de aanvraag om sur
séance (uitstel) van betaling door
2 der 3 Hanzebanken (dit zijn de
banken van den R.K. georganiseer -
den middenstand), n.1. van die te
's-Bosch en te Utrecht (de derde is
de Hanzebank in het Bisdom te
Haarlem). Dit wijst op een ernstige
crisis, die aan velen in den lande
haar noodlottigen invloed zal doen
gevoelen. Uit vroeger reeds gepubli
ceerde cijfers was reeds gebleken,
hoe gevaarvol de positie der Hanze
banken was door de bestaande wan
verhouding tusschen vreemd en
eigen kapitaal. Het feit, dat spaar
gelden aan het niet denkbeeldig
risico van het bankbedrijf werden
blootgesteld, moet onze landbouwers
opnieuw aanmanen om voorzichtig te
zijn bij de belegging hunner gelden.
Liever zich met een half procent
minder rente tevreden gesteld, dan
voortdurend in ongerustheid te moe-
I
ten verkeeren of zijn geld wel in
veilige belegging is.
Nog eens: wij mogen dankbaar
gestemd zijn jegens onze Centrale.
En de Voorzitter van het Bestuur
had alleszins reden op de feestver-
gadering lof en dank te brengen
naar rechts en naar links, aan de
mannen, verbonden aan de Centrale,
die onze belangen zoo goed en met
zulk een wijs beleid hebben behar
tigd. En hij behoefde daarbij ook
zich zelf niet te vergeten.
Maar iets vergat hij wel, en dat
had toch niet mogen zijn. Daarover
is men terecht al is het niet open
lijk uitgesproken (om zelfs niet iets,
dat op een wanklank geleek, op den
'feestdag te doen hooren) gevallen.
Niet genoemd zijn, zelfs met geen
enkel woord, als medewerkers aan
de ontplooiing en verdere ontwikke
ling der Bank, aan haar bloei en
zegenrijke werkingde honder
den mannen, die als bestuurder
of kassier aan de locale boerenleen
banken zijn verbonden. Verdienden
•ook z ij niet, al was het maar met
een enkel woord, in hun werkzaam
heid en toewijding op dezen herden
kingsdag te worden herdacht? Heb
ben ook zij geen werkzaam aandeel
gehad: door hun voorbereidend werk
ter plaatse; door hun gestadige zorg
om hun bank tot bloei te brengen
en zoo goed mogelijk aan haar doel
te doen beantwoorden; door hun
stillen, niet naar buiten uitkomende,
doch noodzakelijken, en meestal be
langeloos verrichten arbeid, heb
ben zij door dat alles ook niet een
belangrijk aandeel gehad in den ont
wikkelingsgang en het eindsucces
der Centrale? En zou dus ook een
woord van lof, tot die honderden
mannen gericht, die zoo hartelijk
applaudisseerden telkens weer, als
woorden van dank en waardeering
werden uitgesproken, niet passend
en rechtmatig zijn geweest?
Onzes inziens wel.
In den loop der debatten merkte
de Voorz. der Vergadering, de heer
Stroink, op, dat de Centrale zonder
de locale banken, haar leden, geen
lichaam is. Dat is logisch. Welnu,
de Centrale zou ook niet zijn, wat
zij is; zij zou bij gelegenheid van
haar Zilveren Jubileum zeker niet
hebben kunnen bogen op haar groote
beteekenis voor den landbouwstand,
op haar enorme uitbreiding en onge
dacht succes, indien niet die honder
den, ieder in eigen kring, hun' toe
wijding en kennis hadden gegeven,
en niet, eveneens met beleid en ver
antwoordelijkheidsgevoel, de zaken
hadden bestuurd.
Wij zijn overtuigd, dat de ^heer
Van Ittersum dit met ons «ens-' is.
Zijn onwillekeurig verzuim nenuert we
hem niet kwalijk, zoomin als hij ons,
naar wij vertroiuwen, deze kleine aan
vulling zijner rede euvel zal duiden.
Eerbeek, 19 Juni '23.
BLOKKER.
Ik wil in mijn antwoord kort zijn,
De redactie geeft toe, dat bij eene
coöperatieve onderneming met on
beperkte aansprakelijkheid en een
voldoend aantal solvable leden de
gedeponeerde- of staan gelaten gel
den wel veilig zijn. Welnu, bij de
coöperaties die ik op het oog heb
is dat wel degelijk het geval.
Ze zullen zich zeker ook, bij plot
seling opvragen der gedeponeerde-
of staan gelaten gelden van vol
doende kasgelden kunnen voorzien.
Tenzij bij een catastrophe, als eor-
logsgeruchten of zoo iets, maar dan
zal ook de Boerenleenbank te kort
schieten.
Omtrent de gestes van al te optimis
tische besturen wil ik opmerken dat
„Leeringen wekken en voorbeelden
strekken." Tot liquidatie of faillisse
ment is trouwens met deze crisis nog
geen enkele gekomen, en wat er ge
beurt is zal zeker de besturen tot
voorzichtigheid manen en de com
missarissen tot nauwkeurige controle
prikkelen, om dan gezamelijk de sta
tuten aandachtig te bestudeeren of
ze hier of daar ook wijziging behoe
ven. 1
JSn dan moet men niet vergeten,
dat door deze deposito's en het rente
Natuurlijk duid ik den heer Blok
ker niet euvel, dat hij de aandacht
vestigt op hetgeen de bestuursleden
en kassiers: der Boerenleenbanken
hebben bijgedragen tot den bloei der
Centrale Bank en gaarne breng ik
alsnog hulde aan die personen en
spreek de hoop en het Vertrouwen
uit, dat zij steeds in die richting
werkzaam zullen mogen blijven tot
welzijn onzer organisatie.
't Spijt mij slechts, dat de heer
Blokker dit niet terstond op onze
Algemeene Vergadering opmerkte,
waar ik dan zeker niet nagelaten
zoude hebben, direct uiting aan deze
mijne gevoelens te geven.
Dezen personen niet alle eer te
willen schenken, wélke hun toekomt,
heeft, nu ik mij alleen bepaalde tot
het noemen van hen, die rechtstreeks
bij onze Centrale Bank zelve zijn
betrokken, zeer zeker allerminst in
mijne bedoeling gelegen.
De Voorzitter van het Be
stuur der Centrale Bank.
Veendam, 14 Juni 1923.
Aan de Redactie der Raiffeisenbode.