DE RAIFFEISEN-BODE. Raalte, 12 Oct. 1921. Coöp. Centrale Raiffeisen- bank, Utrecht, Redactie Raiffeisen-Bode. M. M. In 't Juli-nummer heeft U een in gezonden stuk van mij welwillend op genomen. Dit had betrekking op de wenschelijkheid van het aanwezig zijn van een plaatsvervanger voor den kassier bij eventueele langdurige on gesteldheid of plotseling vertrek. Te vens werd de meening gevraagd van medelezers der Raiffeisen Bode. Het resultaat was tot op heden zeer pover. De kassier van de bank te Wezep alleen had de vriendelijkheid mij te berichten hoe daar in de moeilijkheid werd voorzien. Doordat zijn zoon vol doende deskundig was op admini stratief gebied was hij, als vanzelf sprekend, de aangewezen plaatsver vanger. Waar ondergeteekende nu niet in die gelukkige omstandigheid verkeert en in Raalte momenteel de moge lijkheid niet bestaat om iemand te vinden die aan de bekwaamheden ook de lust en de gelegenheid kan voegen om het kassiersschap waar te nemen, daar zullen andere maat regelen dienen getroffen te worden. Moet uit het weinig resultaat op het verkrijgen van inlichtingen wor den afgeleid, dat deze kwestie groote moeilijkheden in zich sluit, dan ver dient het m. i. toch aanbeveling meer aandacht daaraan te schenken. Mag ik met dezen nogmaals een beroep doen op de aangesloten ban ken en wil de redaktie in deze ook eens zijn licht ontsteken? Met dank voor de plaatsing, Hoogachtend, P. PAPENHUIJZEN Co. Kassier. NOOT REDACTIE. We zul len gaarne eens de meening van an dere banken hooren en stellen dus de Raiffeisen-Bode gaarne ter be schikking, om hierover van gedach ten te wisselen. Terloops merken we op, dat de kassier feitelijk de gemachtigde is, om namens het Bestuur te teekenen. (De wet leert, dat het Bestuur de Bank in en buiten rechten vertegen woordigt.) Is de kassier verhinderd, zijne functie waar te nemen, dan zal die procuratie dus op het Bestuur terug vallen en zullen twee bestuursleden moeten teekenen) zie ook de Statu ten der Boerenleenbanken). Dit alles geldt, voor zoover hier omtrent niet anders is voorzien. De inzender heeft bezwaren op het oog, die zich in de praktijk kunnen voordoen. Hierover zouden we, als gezegd, ook wel eens de opinie van andere banken willen hooren. UITBREIDING VAN WERK KRING. Met belangstelling lazen we in het October-nummer van ,,De Raiffeisen- Bode" bovenstaand onderwerp. En wel met te meer belangstelling nu juist op onze laatste bijeenkomst van Bestuur en Raad van Toezicht deze kwestie een onderwerp van bespre king had uitgemaakt. Wij vinden het een gelukkige gedachte, deze zaak in ons orgaan aan te snijden, ten einde daardoor wat dieper op een en ander te kunnen ingaan, dat in nauw ver band staat met in dit artikeltje ge noemde zaken. Ter zake dan. We zijn het er allen over eens, dat het principe, waarop onze Coöperatieve Boerenleenbanken berusten, een ander is dan dat der overige financiëele instellingen. Dat we echter nog yelen naar deze par ticuliere banken zien gaan, zal on getwijfeld zijn oorzaak vinden in on bekendheid met het feit, dat tal van transacties ook door onze Banken worden verricht, die nu, door die onbekendheid, door particuliere ban ken worden uitgevoerd. Het zal daarom in de eerste plaats noodig zijn, dat meerdere bekendheid wordt gegeven aan de werkzaamheden, die door onze Banken ook kunnen wor den verricht. Misschien dat velen meenen, dat Boeren maar zeer zel den in de noodzakelijkheid komen, zich met andere zaken, buiten het de- poneeren van spaargelden en het op nemen van voorschotten, tot de par ticuliere banken behoeven te wen den. Wij geven toe, dat dit bij boe ren veel minder zal voorkomen dan bij de eigenlijke zakenmenschen. ilit 1 Doch voor die gevallen, waarbij men zijn toevlucht neemt tot de particu liere bank voor zaken, die ook de Boerenleenbank behandelt, zou men dan toch van deze gebruik kunnen maken. Ieder voorstander, die het wel meent met den bloei der Raiffe- sen-Bank, zal dit ten volle beamen. De Redactie zegt in het onderha vige artikel, dat iedere dorpeling den weg naar de boerenleenbank moet kennen en bewandelen. We weten niet, of zij met „iedere dorpeling" bedoelt de meerderjarige ingezete nen, doch alleen de boeren onder hen. Wij maken ons eenigszins be vreesd, dat zij het laatste bedoelt, vooral waar we verder lezen, dat men althans in de grootere dorpen en ste den niet te zeer uitbreiding in de richting van het financieren van den middenstand moet zoeken. Doch la ten we de zaken nu eens bekijken, zooals ze in werkelijkheid zijn, en ze ook noemen, zooals ze zijn. We zien dan, voor zooverre we in deze tot oordeelen bevoegd zijn op grond van de kennis omtrent den toestand in ons bekende boerenleenbanken, dat èn boeren èn middenstanders broe derlijk in die banken vereenigd zijn. In onze bank, en we kennen er zoo meerdere, zijn minstens evenveel niet - boeren lid als boeren. Ons dunkt, dat deze, eenmaal als lid toegelaten, ook dezelfde rechten moeten genieten, wijl er dezelfde verplichtingen tegen over staan. Vele Boerenleenbanken zouden zeer weinig „te doen" heb ben, als niet tal van niet-bouwers (of boeren, of tuinders of hoe de rnen- schen ook heeten, die hun hoofdbe drijf in landbouw, veeteelt, tuinbouw en bloembollenvak vinden) er lid van waren. Bij ons althans is dit het ge val. Als onze bank het hebben moest van de tuinders, dan zouden de werk zaamheden al zeer gering zijn en zou zij gedoemd zijn, een klein bankje te blijven, waar op de zitting een half dozijn personen kwamen, die wat spaargelden kwamen plaatsen, of die een voorschotje kwamen vragen. Wat zou dat voor bestuursleden, die hart voor hun ambt hebben, een saaie boel worden, als zij op den zitdag maar zelden eens een zaak hadden te be spreken, die aan hun oordeel werd onderworpen. Zoo het eenigszins mo-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1921 | | pagina 4