DE RAIFFEISENBODE. 67 die hypotheken, welke slaan op ge wone voorschotten. Er zijn ecfnter ook hypotheken, welke den naam dragen: crediet-hy potheek. Waarin verschilt nu de crediet-hy potheek van de gewone? Ma kan de zaak het best begrij pen, door bet verschil na te gaan, bestaande tusschen een gewoon voor schot en een crediet in loopende rekening. Bij het eerste teekent de schulde naar ©ene gewone schuldbekentenis, bij het tweede eene akte van crediet- verstrekking. Bij de gewone schuldbekentenis wordt een bepaald bedrag ter leen verstrekt en direct opgenomen. De schuldenaar erkent dat bedrag ten volle te hebben ontvangen. Lost hij op de schuld af, dan wordt de lee ning kleiner, tot ze is afgeloopen. Het voorschot kan dus wel ver minderen, maar niet vermeerderen. Wel kan een nieuw voorschot wor den gegeven, maar dan op eene nieuwe akte De schuldenaar kan dus niet, als geheel of ten deele is afgelost, op nieuw op de oude schuldbekentenis geld opnemen. Geheel anders staat het met de credietverstrekking in loopende re kening. Bij deze wordt aan een lid toege staan, tot een bepaald bedrag over de kas der boerenleenbank te be schikken. Daarbij wordt veelal niet direct het geheele bedrag, dat toegekend wordt, opgenomen, maar wordt gehaald en gebracht, zoodat eene op en neer gaande rekening ontstaat, waarbij het maximum van het debet echter nooit het bedrag van het toegestaan crediet mag overschrijden. Dient nu de gewone hypotheek tot verwaarborging der schuld in den vorm van een voorschot gegeven, de crediet-hypotheek dient ter verwaar borging 'der schuld, die ontstaat uit de op- en neergaande rekening. (Zij kent verhaal van het debet-saldo toe op het verbonden goed, welk debet saldo veranderlijk is). Op de gewone hypotheek kan men dus aflossen, maar niet weder ont vangen, bij de crediet-hypotheek kan men op en neergaan binnen den grens van het crediet, waarvoor zij is verleend. Wij merken hier nog op, dat voor de goede orde bij gewone hypotheek een voorschotboekje en bij crediet- hypotheek een boekje in loopende rekening wordt afgegeven. Boerenleenbank of dorpsbank? Wij ontvingen van eene boeren leenbank het verzoek, in ons orgaan, en wel, zoo eenigszins mogelijk in dit nummer, de vraag te behandelen: „Moet iemand, om lid te kun- „nen worden van eene coöpera tieve boerenleenbank in betrek- „king staan tot het landbouwbe drijf of is dit geen vereischte?" De vraag op zichzelf is nog al vrij eenvoudig, maar het antwoord is niet zoo gemakkelijk. Laat ons eersteens zien, wat in de statuten der boeren leenbank staat. En dan lezen wij in artikel 1, dat de Vereeniging den naam draagt: „Coöperatieve boerenleenbank" en in artikel 2, dat zij zich ten doel- stelt, „de verbétering van het landbouw bedrijf." Nu mag men aannemen, dat inder daad door het doel het karakter der boerenleenbank wordt aangegeven ook al wordt bij de eischen voor toetreding niet speciaal gesteld, dat alleen mogen worden toegelaten eigenlijke „landbouwers". (Dat wil dan, in ruimen zin genomen, zeggen landbouwers, veehouders, tuinders en dergelijke). De vraag is nu maar, of aan dat eigenlijk „doel" wordt tekort gedaan, door ook als leden aan te nemen personen, die niet direct tot boven vermelde groepen kunnen worden gerekend. Natuurlijk zou dit wèl het geval zijn, als inderdaad het aantal Aan deze overwegend zou worden. Wij voor ons huldigen het stand punt, dat de boerenleenbank er is voor de boeren en dat deze dus fei telijk ook in aantal de overwegende meerderheid moeten vormen. Het gaat toch niet wel aan, dat in ©ene boerenleenbank ten slotte de niet-landbouwers den boventoon zou den gaan voeren, dat deze een zeer beduidend aantal stemmen ter alge- meemee vergadering zouden uitbren gen of ook in de college's van Raad van Toezicht of Bestuur een over wegenden invloed zouden uitoefenen. Het gevolg daarvan zou zelfs kun nen zijn, dat de eigenlijke landbou wers zich afzijdig zouden houden. Ook zijn de toe te kennen credie- ten wel in de eerste plaats bestemd, om in het landbouwbedrijf te wor den aangewend. De boerenleenbanken zijn opge richt voor den landbouw en zij moe ten ook in het beroep harer leden haar karakter afspiegelen. Er zijn, zooals de vrager schrijft, in zijn omtrek boerenleenbanken, die iedereen als lid aannemen, als men maar te goeder naam en faam be kend staat en hij acht dit niet juist. Dat is natuurlijk niet de bedoeling Wij willen terloops hier eens op merken, dat de kwestie: „alleen land bouwers toelaten of ook anderen" door de Centrale te Eindhoven in dien zin is opgelost, dat hare boeren leenbanken alleen landbouwers, vee houders enz. (alleen dus personen in het landelijk bedrijf werkzaam) als leden mogen aannemen. Op het _platteland is echter de grens tusschen hen, die wel het boe renbedrijf uitoefenen en hen, die hiet niet doen, soms moeilijk te trekken. Houdt men een koe of een varken, dan oefent men het landbouwbedrijf als een bijbedrijf uit en komt men bij de boerenleenbanken van Eindhoven voor het lidmaatschap in aanmerking. Maar nu b.v. een hoofd van eene school, die een geit op zolder heeft? Deze vraag is onbeslist gebleven. Bij onze Centrale bestaat ongetwij feld eene eenigszins ruimere opvat ting, die in den loop der jaren zich heeft gevestigd, in ieder geval is aan de Besturen onzer Boeren leenbanken meer vrijheid te dezen opzichte gelaten. (Zij dienen elk zich voordoend, geval echter op zichzelf te beoordeelen.) Dit brengt natuurlijk zijne bezwa ren mede en wij achten het gevaar lijk, als ze haar oorspronkelijk, laat ons zeggen, haar eigenlijk doel uit het oog verliezen. De credietwaardigbeid der land bouwers is veel beter te beoordeelen dan die van z.g.n. middenstanders. (De ervaringen met velen van deze in de tegenwoordige crisisjaren door tal van boerenleenbanken opgedaan, zijn niet van de meest genoegelijbe). Men houde hieraan vast, dat de boerenleenbank er is voor de boeren, al sluit dit niet in, dat andere dorps bewoners direct als lid moeten wor den geweerd. (We denken hier meer speciaal aan allerlei z.g. grensge vallen.) Door onze in de steden gevestigde boerenleenbanken zal hier de lijn zeer strak moeten worden gehouden, willen ze niet middenstandsban- ken worden. De gevaren, die zij loopen, zijn in de praktijk grooter dan die van hare zusterinstellingen op bet platteland. Gaan onze stedelijke boerenleen banken staldsbankjes worden, dan gaan ze dein verkeerden kant uit en beantwoorden ze niet meer aan haar doel. Ze verliezen haar karakter en doen grooten afbreuk aan haar soli diteit 'en aan den goeden naam, waarin onze banken zich als uiterst solide instellingen, mogen verheugen. Eene circulaire. De Friesch - Groningscbe Hypo theekbank, gevestigd te Sneek (ge plaatst kapitaal f 500.000 gestort 10 0/0 'dus f50.000) beeft aan tal van onze boerenleenbanken eenie cir-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1921 | | pagina 3