6o DE RAIFFEISEN-BODE. o. m. gezegd, dat aan het verzoek van den kassier van de bank te Raalte, tot den Raad gericht op de jaarvergadering van 1918, geen ge volg kon worden gegeven omreden de salarieering der kassiers zoo'n in terne aangelegenheid was der locale banken. In verband daarmede en ook met het oog op de afsluiting der boeken op 31 December, waardoor voor de kassiers wederom een zeer drukke en inspannende tijd aanbreekt, komt het mij gewenscht voor aan de besturen der locale banken in ernstige over weging te geven, het salaris nog eens grondig te herzien, alvorens op de jaarvergadering met een voorstel tot vaststelling daarvan te komen. Als verblijdend verschijnsel mag hier vermeld worden, dat de locale bank te Bathmen in deze een zeer navolgingswaardig voorbeeld heeft gegeven. Op de jaarvergadering van dit jaar is volgens de verslagen in de plaat selijke en provinciale bladen aan den kassier een vergoeding gegeven van f 1000.omreden het bestuur en de ledenvergadering ervan doordron gen waren, dai zijn salaris in (alle voorafgaande jaren te gering was ge weest. Het salaris over 1920 werd vastgesteld op f 1000.in verband met het aantal dagboekposten dat ruim 1100 bedroeg. Wellicht is deze regeling f 1.per dagboekpost per jaar, een regeling die ook door eenige inspecteurs als een gezonde basis wordt beoordeeld, voor vele andere banken tot richt snoer. Zou het geen aanbeveling verdienen indien „De Raiffeisen- Bode" een lijst publiceerde, waarin werden opgenomen de salarissen, die betaald worden in verhouding tot het aantal dagboekposten, spaarbank boekjes, voorschotten en loopende rekeningen? De besturen konden daaruit dan wellicht beoordeelen of het door hen uitgekeerde salaris werkelijk in over eenstemming is met het werk dat wordt verricht. Het komt mij voor, dat het in't be lang is van vele banken verbetering der salarissen aan te brengen, wil men tenminste voorkomen, dat de ideëele zijde van het kassierschap niet al te veel wordt geëxploiteerd en ten slotte de kassier zelve het bijltje er bij neerlegt. Moge 1921 voor vele kassiers een jaar zijn, waaraan zij een aangename herinnering zullen behouden. Met dank voor de plaatsing, Hoogachtend, P. PAPENHUIJZEN Czn., Kassier. Geachte Redactie, Naar aanleiding van liet artikel in het vorig nummer van de Raiffeisen- Bocle over de nieuwe deposito-obli gaties zou ik wel willen vragen: Gaat het Bestuur van de Centrale Bank met het inzicht van de Redactie accoord? Het zou toch kunnen zijn en dat is te wenschen ook dat het Bestuur die kwestie anders inziet en nog besluit om de rente van de reeds uitgegeven deposito-obligaties (in de eerste plaats van de 4°/ote verhoo- gen of door buitengewone aflossin gen den looptijd te verkorten; de gelden, op deze wijze verkregen, wor den door het Bestuur van de C. B. in den regel voor vijf jaar uitgezet; waarom dan een uitloting van depo sito-obligaties in twintig jaar? (Al leen de series A tot en met L. ver- keeren in gunstiger conditie, daar ze uitloten in 10 jaar, serie M. zal afgelost zijn in hoogstens 19 jaar). De deposito-obligaties zijn bij par ticulieren aanbevolen, om hun voor- loopig niet benoodigde spaargelden voor onze instelling te behouden. Denkt U, dat men later bereid zal zijn om op die wijze zijn geld aan de Centrale Bank roe te vertrouwen, als het bij de Centrale Bank toch niet anders gaat dan bij Hypotheek banken, die er niet over denken de rente van 31/2 en 4 °/o Pandbrieven te verhoogen? Trouwens, pandbrie ven kan men tenminste nog verkoo- pen, deposito-obligaties zijn onver koopbaar. Er is geen beursnoteering aange vraagd; is dat voordeel? Nu moet men voor de belasting het volle be drag opgeven, want koers bestaat er niet, of liever, die is steeds 100 0/0. En daarom, indien het Bestuur van de C. B. erop zal kunnen vertrou wen, dat men ook in de toekomst in de deposito-obligaties een aat trekkelijke belegging ziet, dan mot men de vroegere koopers niet doe gevoelen, dat ze dom zijn gewees door hun geld op die wijze te bc leggen, maar dan dient de rente va de reeds uitgegeven deposito-obliga ties te worden verhoogd of de loop tijd verkort. Hoogachtend, Uw dw. J. M. NATZIJL, Kassiet Langezwaag, 14 Dec. 1920. ANTWOORD. Met belangstelling lazen wij he hierboven opgenomen artikel en he komt ons gewenscht voor, de daarii voorkomende vragen terstond te be antwoorden. De vraag, of het Bestuur der Ceit trale Bank met het inzicht der Re dactie accoord gaat, kan niet ander: dan bevestigend worden beantwoord De Raiffeisen-Bode is immers he orgaan van de Centrale Bank zelf et gaat uit onder verantwoordelijkheic van het Bestuur. Ze kan dus in geen geval redao tioneele artikelen bevatten, welke niet met de inzichten van het Bestuur zouden strooken. Dat er enkele serie's deposito-obli gatie's zijn, welke in den loop van twintig jaren uitloten (elk jaar dus 5 van de 100 stuks), is juist. De meeste serie's loten echter reeds in den loop van tien jaren uit en ook de nieuwe serie (onze 51/2 percents stukken) heeft dien korten looptijd. Men vergelijke nu eens met deze uitlotingskansen die van de verschil lende staats-, provincie- en gemeente- leeningen, waaronder er zijn, welke veertig jaar loopen. De deposito-obügatie's hebben het voordeel, dat ze eene solide beleg ging geven, terwijl ze tot haar vol bedrag bij de boerenleenbanken in onderpand mogen worden aange nomen. Wil de eigenaar ze verkoopen, dan kan hij ze in de Raiffeisen-Bode ten verkoop aanbieden. Natuurlijk zal een eventueel koo- per dan voor de eenmaal uitgegeven stukken, welke 4 en 41/2 percent rente geven, niet het volle pond bieden.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1921 | | pagina 4