58
DE RAIFFÈISËN-BÓDE.
het daarheen te leiden, dat in de
Zegelwet alsnog zoodanige wijziging
zou worden aangebracht, dat de coö
peratieve boerenleenbanken, voor
zoover haar spaarbankbedrijf be
treft, van de zegelplichtigheid zouden
worden ontslagen en gelijkgesteld
met de gewone spaarbanken, hadt
niet het gewenschte resultaat.
De Minister beschikte afwijzend.
Wat nu te doen, werd ons door
enkele boerenleenbanken gevraagd,
terwijl er ook eene andere was, die
schreef, niets voor dergelijke actie
te voelen en op het standpunt te
staan, dat de wet billijk was.
Met dit standpunt zullen echter de
meeste boerenleenbanken zich wel
niet kunnen vereenigen.
Wij ook niet.
De zaak stond er anders voor, als
alle spaarbedrijven (dus ook de ge
wone spaarbanken) onder die wet
vielen, maar dat is niet zoo.
Juist de h. parte spaarbanken zijn
vrijgesteld en dit met het oog op haar
karakter, als van algemeen maat
schappelijk belang.
IntU'Schen hebben deze daardoor
een voorrecht boven onze banken,
die met haar spaarbedrijf toch ook
een maatschappelijk belang beoogen.
En dat voorrecht is o. i. verkeerd
en niet te billijken.
De in'egjger bijl de boerenleenbank
moet vee'al zegelrecht be a'en (som
mige boerenleenbanken hebben dit
voor haar eigen rekening genomen),
terwijl die bij de Nutsspaarbank, enz.
er van vrijgesteld is.
Waren nu alle spaarbedrijven ge
lijk gesteld, ons bezwaar verviel.
Maar ons standpunt is: of alle ze-
gelplichtig of alle zegelvrij.
Vindt men den algeheelen zegel-
vrijdom te sterk, dan ware er een
tusscheriweg, door b.v. alle inlagen
en terugbetalingen tot en met f 100.
vrij te stellen.
Maar dat is een geheel ander
systeem en dat krijgen we naar ons
oordeel ook niet gedaan.
De vraag rijst dus, wat te doen?
Deze vraag is niet zoo gemakke
lijk te beantwoorden.
Daartegenover staat echter, dat de
zegelkosten voor vele boerenleenban
ken en hare inleggers buitengewoon
oploopen en het wel de moeite waard
is, hierover eens zijne gedachten te
laten gaan.
Wij hebben er ook eens over ge
dacht en zijn tot de conclusie geko
men, dat de eenige radicale methode,
om er onderuit te komen, zou zijn,
het spaarbedrijf als zoodanig uit dat
der boerenleenbank uit te lichten en
het zelfstandig te organiseeren.
De boerenleenbank richt dan eene
spaarbank op, welke hare gelden
weer bij die boerenleenbank belegt
en voor welker verplichtingen deze
garant is.
De vorm der stichting achten wij
de aangewezene.
Men is er dan met een enkele
stichtingsakte af.
Daarin wordt vastgelegd, dat de
kacsier, het Bestuur en de Raad van
Toezicht der boerenleenbank ambts
halve dezelfde functie bij de spaar
bank vervullen.
't Komt dus feitelijk neer op eene
h parte boekhouding.
Zou men nu daartoe overgaan, dan
moeten natuurlijk ook de statuten der
boerenleenbank eenige wijziging on
dergaan.
En dan loopt men de kans, dat
daarna de wet zelf gewijizigd wordt
en alle spaarbanken met name er
onder werden gebracht.
Dan staan ze echter alle gelijk en
dat is eigenlijk billijk.
Intusschen lazen we een stukje in
de Handelingen der Tweede Kamer,
dat we, als in dit opzicht van belang,
hieronder opnemen.
We vinden het hier en daar niet
zeer duidelijk, behalve het antwoord
van den Minister, dat aan duidelijk
heid niet veel te wenschën laat.
We zouden de zaak in verband met
de toezegging van den Minister eerst
nog eens willen aanzien.
HET ZEGELEN DER KWITAN
TIES VOOR SPAARGELDEN.
Wij lezen in „De Handelingen"
van de Tweede Kamer der Staten-
Generaal het volgende, hetwelk onze
boerenleenbanken zal interesseeren
(het is een gedeelte eener rede, ge
houden door het Kamerlid den heer
W'intermans) bij het debat over de
begrooting van den minister van Fi
nanciën
„Nog een kort woord betreffend
een punt, dat niet in het Verslag i
behandeld, omdat het pas sedert kor
te mijner kennis is gekomen. Het be
treft de houding der registratie o
sommige plaatsen tegen het spaai
bankbedrijf onzer boerenleenbankei
Sommige ambtenaren passen d
Zegelwet aldus toe, dat zij de inschri
vingen op de spaarbankboekjes daar
voor in aanmerking laten komen.
Wat is het karakter van die boi
renleenbanken
Ik heb hier de statuten van d
Boerenleenbank te Oirschot en i
art. 2 wordt haar doel als volgt 011
schreven:
„a. aan 'vertrouwbare medele
den het noodige geld voor l
schieten;
b. aan de leden gelegenheid I
geven, om ledig liggend geld ve
lig te beleggen;
c. een fonds te vormen of
houden."
Ten aanzien van de spaargeld
staat in art. 48:
Eerst en vooral worden
spaargelden der leden opgenonii
en wel voornamelijk van de mi
vermogenden.
Ook kunnen van derden geldi
worden opgenomen, altijd tegi
den interest, door de algemeei
vergadering bepaald."
Winstbejag is geheel uirgeslote
in art. 53 staat:
„De winst wordt bewaard en 1
aftrek van algemeene verliezen t
een fonds opgehoopt, totdat
fonds de hoogte bereikt hee
welke door de algemeene vergad
ring wordt noodig geoordeeld.
Art. 54 zegt:
„Wanneer het fonds zijn b
paalde hoogte bereikt heeft, zood
de leenbank met eigen middeli
werken kan, móet de zuivere win:
alsmede de intbrest van het font
tot het algemeen welzijn binni
den kring der vereeniging beste
worden. Dan kan naar het oor rit
der algemeene vergadering de pi
0 visie, bedoeld in art. 47, sub
en art. 49 worden afgeschaft, alg
meene lasten worden afgekocl
processen voor onschuldig v(
volgde boeren worden betaald, hl
eigendommen uit de handen v,