Opzegging van
het Lidmaatschap eener
Coöperatieve Vereeniging.
10
DE RAIFFEISENBODE.
dit contract zoo spoedig mogelijk te
doen eindigen.
Ze zal dit echter niet doen, zonder
de betrokken banken daarvan mede-
deeling te doen.
Daarna zullen die boerenleenban
ken, die nog in natura geld zenden,
elke zending voor de volle waarde
moeten aanteekenem, wat zeer kost
baar is.
Heeft nu de postcheque- en giro
dienst voor de boerenleenbanken
groot nut en voordeel, voor de Cen
trale beeft ze dat ook. Doordat de
boerenleenbanken op hare rekening
storten, behoeft ze niet eiken morgen
en middag een stapel aangeteekende
brieven af te halen, die te openen,
den inhoud te oontroleeren, enz. Dat
is afgedaan. Ze spaart daardoor kos
ten uit aan personeel, enz.
Toch is het voor dfe Centrale in
tegenstelling tot de boerenleenban
ken niet enkel voordeel. Immers
laat ze de rente der gestorte gelden
vroeger ingaan, dan zij zelf het geld
rentegevend kan maken.
De posterijen toch geven van der
gelijke stortingen vooral die, welke
op hulppostkantoren hebben plaats
gehad soms 3 1 4 dagen later
pas kennis aan de Centrale en daarin
is geen verandering te brengen. De
postadministratie brengt dat mede.
De Centrale weet dus veelal eerst
enkele dagen, nadat de storting heeft
plaats gehad, welke bedragen zijn
gestort en door welke boerenleen
banken die storting heeft plaats ge
had. Eerst na die mededeeling kan
zij zelf over de gelden gaan beschik
ken, terwijl voor de boerenleenban
ken de rente dan reeds is ingegaan.
Intusschen profiteeren de boeren
leenbanken hiervan en het nut van
dergelijke regeling voor meer dan
zeshonderd boerenleenbanken en het
gemak voor de kassiers, dat wij hier
boven aangaven, is dergelijk offer
meer dan waard.
In het Weekblad van het Recht
troffen wij een arrest aan, gewezen
door den Hoogen Raad, dat ook voor
de leden van onze boerenleenbanken
en de daarbij aangesloten vereeni
gingen niet van belang is ontbloot.
Het betrof het navolgende geval.
De curator in het faillissement van
eene Coöperatieve Veevoederfabriek
en Olieslagerij bevond, dat de baten
der vereeniging niet genoegzaam
waren om de schulden te voldoen,
zoodat hij na uitwinning der bezittin
gen van de vereeniging, er toe over
ging, de leden aan te spreken. On
der de personen, die hij aanpakte,
was er onder andere een, die naar
het oordeel en de berekening
.van den curator f 2400.in hel
ontstaan tekort moest bijdragen, doch
die dit niet verkoos te doen, daar hij
beweerde, reeds lang geen lid meer
te zijn. Zijn lidmaatschap was im
mers reeds jaren geleden geëindigd
door uittreding en de termijn, ge
durende welken de aansprakelijkheid
nog doorloopt, was ook reeds ver
streken.
De betrokkene weigerde op deze
gronden alzoo, om het gevorderd bé-
drag te betalen.
De curator liet het er echter niet
bij zitten, doch ging tot dagvaarding
over en zoo diende deze zaak achter
eenvolgens voor de Rechtbank,' in
hooger beroep voor het Gerechts
hof en eindelijk in cassatie voor den
Hloogen Raad. En het eind van het
liedje was, dat de f 2400 moest wor
den betaald en alzoo de curator in
het gelijk werd gesteld.
De bepalingen, waarom het voor
namelijk ging, betroffen de artikelen
13 en 14 der wet op de Coöperatieve
Vereenigingen.
Hier lezen wij:
Art. 13. „De opzegging van het
„lidmaatschap wordt ten aanzien
„van de leden en van derden al-
„leen bewezen door de inschrijving
„eener daartoe strekkende verkla
„ring op den kant van het in art
„11 bedoelde register (het leden
„register) naast den naam van het
„uittredende lid of door eene nota-
„riëele acte, in afschrift aan het
„register gehecht. Deze inschrij
ving wordt gedagteekend en dooi
„het uittredend lid en het bestuur
„onderteekend."
Art. 14 (gedeeltelijk).
„Bij weigering van het bestuur om
„tot de in het vorige artikel be
doelde inschrijving mede te wer
den, wordt de verklaring afgelegd
„ter griffie van het kantongerecht,
„in welks gebied het kantoor der
„vereeniging is gevestigd.
„De griffier maakt daarvan pro
„ces-verbaal .op. Binnen 24 uren
„zendt de griffier bij aangeteeken-
„den brief afschrift van dit proces
„verbaal aan het bestuur.
„Het bestuur is verplicht, dat
„afschrift vast te hechten aan en
„daarvan tevens onmiddellijk aan-
„teekening te houden in het bij
„art. 11 bedoelde register,"
terwijl ook nog in dit verband werd
aangehaald art. 12:
„De toetreding tot de vereeni-
»ging wordt ten aanzien van de
„leden en van derden alleen be-
„wezen door de gedagteekende on-
„derteekening van het in art. 11
„bedoelde register der vereeniging
„of door eene notariëele akte, in
„afschrift aan dat register ge
checkt."
De betrokkene beweerde, dat hij
indertijd het lidmaatschap had opge
zegd en het ledenregister dan ook
had afgeteekend.
Hij was dus volgens de wet zelf
lid af, waar door hem die handelin
gen waren verricht, welke voor uit
treding noodzakelijk waren.
Intusschen bleek ter terechtzitting,
dat dit inderdaad wel het geval was,
maar dat het Bestuur niet mede on
derteekend had.
(Van de vijf bestuursleden had
den er vier geteekend.)
V olgens den curator was er nu
geen sprake van, dat uittreding had
plaats gehad, daar de inschrijving
der opzegging niet door het Bestuui
mede onderteekend was. (Art 11
lid 2).
De Hooge Raad is met deze op
vatting medegegaan en alzoo moest
de f 2400.vermeerderd met een
beduidend bedrag aan kosten, dooi
bedoeld persoon worden voldaan. Er
werd op gewezen, dat voor toetre
ding blijkens art. 12 de teekening
door het nieuwe lid voldoende is,
doch voor uittreding mede de on-
derteekening door het Bestuur is ver-
eischt en dat onder het Bestuur nooit
een deel van dat college is te ver
staan, tenzij de statuten der vereeni
ging met name aan zulk een deel
de bevoegdheid toekennen, om na
mens het geheele Bestuur te tee
kenen.
(Bij de boerenleenbanken wordt
dergelijke bevoegdheid aan twee be
stuursleden toegekend.)
Nu deze beslissing is gewezen, is
het dus voor uittredende leden ver
eischt, niet alleen zelf te teekenen,
maar ook na te gaan, of het Bestuur
teekent, d.w.z. alle bestuursleden of
als de statuten bevoegdheden aan
een gedeelte toekennen die perso
nen, die daartoe zijn aangewezen.
We zullen op voormeld arrest niet
verder ingaan. Dat de onderteeke-
ning door het Bestuur niet als de
beslissing zelf mag gelden, doch al
leen als bewijs, dat die beslissing
(dat besluit) tot medewerking door
het Bestuur genomen is, is zeer zeker
juist en consequent moet bij deze
opvatting wel dergelijk standpunt, als
de Hooge Raad inneemt, worden
ingenomen.
Er zal met dit arrest rekening
moeten worden gehouden, ook al
mag men persoonlijk de meening zijn
toegedaan, dat dergelijke opvatting
in de praktijk groote moeilijkheden
met zich brengt en dat ze in strijd
is met, wat men noemt, de eischen
van het verkeer.