88
DE RAIFFEISE N-B O D E.
mum rente voor voorschotten, waar
de banken feitelijk niet beneden moe
ten gaan, zeer gewenscht zijn.
Wat zien wij nu gebeuren?
Een gemeente of waterschap
wenscht pp korten termijn geld te
leenen en vraagt offertes van ver
schillende particuliere bankinstellin
gen en eveneens van de coöperatieve
crediet verstrekkende organisaties.
De mogelijkheid is niet buitenge
sloten, dat voorwaarden worden ge
vraagd van de Centrale Bank, de
Zuivelbank en van een of meer
boerenleenbanken.
Er bestaat alle kans, dat de voor
waarden belangrijk afwijken van den
algemeen geldenden rentestand en
alleen verband houden met de rente
vergoeding van de Centrale Bank en
de beschikbare kasmiddelen.
De coöp. organisaties doen hier
elkander concurrentie aan op een
terrein waarop reeds voldoende con
currentie bestaat, en het is zéker ge
wenscht, dat deze aangelegenheid
door de Centrale Bank onder oogen
wordt gezien en dat van deze instel
ling voorlichting uitgaat en leiding
wordt gegeven.
Ten opzichte van de renteregeling
ontbreekt bij de boerenleenbanken
trouwens alles wat op uniformiteit
gelijkt.
In de eerste jaarverslagen van de
Centrale Bank werd een overzicht
gegeven van de renteverhoudingen
bij de boerenleenbanken, hetgeen de
laatste jaren wordt nagelaten.
Uit de opgaven over de jaren 1908
en 1909 blijkt, dat de rentevergoe
ding voor spaargelden variëerde van
3 tot 4 0/0 en dat de rentevergoeding
voor voorschotten zich bewoog tus-
schen 31/2 en 5 0/0'.
Wij mogen aannemen, dat momen
teel nog gelijke verschillen worden
aangetroffen, maar wij kunnen niet
meer nagaan hoeveel banken een
laag en hoeveel een hoog rentetype
handhaven, daar de Centrale Bank
deze gegevens voor zich houdt, waar
schijnlijk omdat bij het verschijnen
van het verslag die cijfers minder
actueel zijn.
Nu is kennis van de juiste verhou
dingen misschien ook niet noodig,
daar ieder in eigen omgeving reeds
belangrijke verschillen in de wijze,
waarop de banken worden geëxploi
teerd, kan waarnemen.
Het gevaar, dat door renteverschil-
len de leden van de eene bank naar
de andere worden getrokken, bestaat
wel is waar niet, daar de werkkring
begrensd is, maar wel kan hierdoor
eene ontevredenheid worden opge
wekt welke de bestuurders er toe
brengt onvoordeelige en tevens on-
gewenschte wijzigingen aan te bren
gen in het beleid <an beheer van de
bank.
Indien het onderling geldverkeer
niet was verboden, zouden de belang
rijke verschillen minder voorkomen,
daar de banken dan elkander direct
wederkeerig zouden steunen, maar
het gevolg hiervan zou zijn, dat de
omzet van de Centrale Bank belang
rijk lager werd en dat deze het over
zicht verloor.
Dit laatste, n.1. volledige bekend
heid met de gestie van de banken,
is voor een centrale organisatie nood
zakelijk, zoodat moeielijk onderlinge
uitwisseling kan worden toegelaten,
daar de taak van de Centrale Bank
is: het onderling geldverkeer door
hare tusschenkomst te bevorderen.
Hoewel het nu voor de hand ligt,
dat de eischen en behoeften alsmede
de belangen van de aangesloten ban
ken verschillend zijn, daar de een
'n overvloed van deposito's heeft, ter
wijl een ander veel voorschot-aanvra
gen krijgt, heeft men toch gemeen
schappelijke belangen en deze dienen
door de algemeene organisatie zoo
veel mogelijk te worden behartigd.
Het aangeven van de richting
waarin gewerkt moet worden om de
noodige eenheid te verkrijgen en te
behouden is zeker iets dat op den
weg ligt van de Ringen van Boeren
leenbanken en het wil mij voorko
men, dat in dezen wel iets is te be
reiken, daar het Bestuur van de Cen
trale Bank steeds bereid is, geweest
aan de wenschen van de aangesloten
banken te voldoen, indien daarmede
tevens de belangen van de centrale
crediet-organisatie konden worden
gediend.
Leeuwarden, Febr. 1920.
TJ. KUPERUS.
BIJSCHRIFT RED.
De meeninig van den geachten in
zender, dat de boerenleenbanken ten
opzichte van het 'geldverkeer niet
vrij] zijn, (maar voor het verleenen van
credieten, het verstrekken van voor
schotten, het beleggen van gelden
en het aanknopen van effecten, dis
pensatie noodig hebben van de Cen
trale Bank, is minder juist.
Wijl zouden liever zeggen, dat ze
geheel vrijl zijn, behoudens dat zij
buiten hare leden om geene
geldbelegging mogen doen of effec
ten aanknopen zonder toestemming
van de Centrale Bank, nóch ook be
dragen boven de f3000.zonder
die toestemming op hypotheek mo
gen verstrekken.
Het eerste is gebaseerd op de sta
tuten der Centrale Bank, het laatste
op een gewoon besluit der algemeene
vergadering.
De boerenleenbanken zijh dus vrij'
zelfstandige vereenigingen.
Wat nu betreft het verleenen van
dispensatie, inderdaad is tijdens de
00rlogsjaren de Centrale in dit op
zicht nog al coulant geweest. Vele
boerenleenbanken hadden kolossale
bedragen bijl de Centrale staan en
verzekerden, dat onder die bedraglen
veel vast spaargeld was, waarop ze
konden rekenen.
Hoe is echter de toestand veran
derd.
Boerenleenbanken, welke een half
millioen en meer bijl de Centrale
hadden staan, zagen haar spaargeld
tegen alle verwachting in zóó sterk
wegvloeien, daarentegen de crediet-
aanvragen zóó sterk toenemen, dat
ze debet raakten.
Dit laat zich verklaren, daar de
boerenbedrijlven weer op gang wor
den gezet en alle benoodigdhëden
zooveel duurder z'ijln clan voorheen.
Dus is de Centrale de laatste
maanden niet meer zoo, vrijgevig in
het verleenen van dispensatie.
Eenvoudig, omdat dit niet meer
gaat. De boerenleenbanken mogen
vrijl zelfstandig zijn, ze dienen toch
in het oog te houden, dat zij deelen
zijn van het groot e gelheel en dat de
landbouwcredietcoöperatie niet kan
fungeeren, als plaatselijke belangen
in die mate op den voorgrond wor
den gesteld, dat het geheel wordt
geschaad. Onttrekt men zijin geld aan
de Centrale, dan verlamt men deze
en kan zijl niet of niet voldoende
fungeeren.
De boerenleenbanken, die depots
over hebben, moeten de Centrale in
staat stellen, de andere, die geldge
brek hebben, gbedkoiop te helpen.
Dan verkeert de eene in dit geval,
dan de andere. Op die wijze helpen
de boerenleenbanken elkander, wat
van zusterinstellingen, die eenzelfde
doel beoogen, ook mag worden ver
wacht.
Intiusschen zijn de plaatselijke om
standigheden zeer verschillend. De
boerenleenbanken zullen ook veelal'
niet precies eenzelfde rente uitkee-
ren of berekenen.
Boerenleenbanken, die een groot
bedrag bijl de Centrale debet staan
en daarvoor 41/4 moeten betalen,
loven somtijds 33/4 o/0 4 o/0 uit voor
spaargeld, omdat ze daardoor ngo
voordeeligev van particuliere inleg
gers dan van de Centrale kunnen
opnemen.
Daartegenover zijh er boerenleen
banken, welke een groot bedrag bij
de Centrale hebben staan en die
daarvoor 31/4 o/0 vergoed krijlgen.
Deze geven soms voorschotten uit
voor 4 a 41/4 o/0> otnldat de dan meer
rente maken.
Wellicht zal de ringorganisatie de-
onderlinge concurrentie kunnenivoor-
kom'en of althans matigen. Die on-