Meer eenheid inzake rente
vergoedingen.
DE RAIFFEISEN-BODE.
87
den regel zal, als de man sterft, de
boedel voor de helft aan de weduwe,
voor de andere helft aan de kin
deren toebehooren. De kinderen zijn
veelal de erfgenamen.
De spaarinlage van den man be
hoort tot dien gemeenschappelijken
boedel.
Wil de weduwe geld van het boekje
opnemen, dan kan zij dat doen, als
zij daartoe door de kinderen gemach
tigd is.
(Als voogdes over minderjarige
kinderen heeft zij zonder meer die
machtiging).
Voor voorkomende gevallen wende
men zich tot de Centrale Bank.
Wat de tweede vraag betreft,, de
inlage valt bij overlijden van den
man, als gezegd, in den boedel.
Men kan daarover geene beschik
king maken, die bij dat overlijden in
werking treedt, tenzij bij testament.
De boerenleenbanken zijn ten op
zichte van het geldverkeer niet vrij,
maar hebben voor het verleenen van
credieten, het verstrekken van voor
schotten, bet beleggen van gelden en
het aankoopen van effecten, dispen:
satie noodig van de Centrale Bank.
Deze controle op de verrichtingen
van de boerenleenbanken is van zeer
veel belang, daar hierdoor voorko
men kan worden, dat verschillende
oogenschijnlijk voordeelige trans
actiën worden aangegaan, welke later
niet in het belang en in het voor
deel van de banken blijken te zijn.
De besturen van de boerenleen
banken zijn uit den aard der zaak
onvoldoende bekend met de factoren,
welke de algemeene geldmarkt be-
heerschen en laten zich bij het be-
oordeelen van een aangevraagd voor
schot of bij het zoeken naar mid
delen, welke het ma,ken van eene
hoogere rente ten doel hebben, be
ïnvloeden door ja nemen soms
zelfs tot maatstaf den oogenblik-
kelijken financieelen toestand van
hun eigen bank.
xMen gevoelt, dat men in verband
met de onzekerheid welke er bestaat
ten opzichte van de verwachte cre-
dietbehoefte zeer voorzichtig moet
zijn bij het verleenen van voorschot
ten aan derden om het vastloopen
van de eigen credieten te voorkomen
en daarbij rekening heeft te houden
met de inzichten van het bestuur der
organisatie welke eventueel het vast
loopen van de banken moet voor
komen.
Voor een goeden gang van zaken
is het derhalve noodzakelijk, dat door
de Centrale Bank de aangevraagde
credieten worden beoordeeld, daar
deze instelling rekening heeft te hou
den met de geldruimte of geldbe
hoefte over het geheele land.
De Centrale Bank heeft te zorgen
voor een solide belegging van de
aan haar toevertrouwde spaargelden,
maar moet tevens zorg dragen, dat
aan de aangesloten banken de toe
gestane credieten kunnen worden ver
strekt.
Deze credietverstrekking zou in
gevaar worden gebracht indien de
banken bij geldruimte vrij werden
gelaten ten opzichte van de geld
belegging.
Ten opzichte van het verleenen
van dispensatie is de Centrale Bank
nogal coulant, daar de banken be
langrijke bedragen bij de Centrale
Bank hebben gedeponeerd en men
het streven, om door het maken van
winst te komen tot het vormen van
reserves, niet wens,cht tegen te gaan.
Bij het beoordeelen van een aan
vraag tot het aangaan van eene geld-
leening of het verleenen van een
crediet worden wel de financieele
mogelijkheden overwogen en voor
waarden gesteld betrekking heb
bende op de aflossing, maar er wordt
geen advies, opmerking of voorbe
houd gegeven of gemaakt ten op
zichte van de rentevergoeding.
En toch mocht dat van de centrale
organisatie, waar men bekend is met
de voorwaarden waarop gelden ter
leen worden verstrekt, verwacht wor
den, daar van de boerenleenbanken
niet mag worden aangenomen dat
zij steeds bekend zijn met de eischen
van de geldmarkt.
Van de Centrale Bank moet in
dezen leiding uitgaan ten einde een
zoo voordeelig mogelijke uitzetting
der gelden te bevorderen en dat kan,
daar voor alle leeningen dispensatie
wordt aangevraagd.
Maar niet alleen de kwestie van
voordeel en uniformiteit treedt hier
naar voren, een veel belangrijker
factor laat zich hier gelden, n.1. de
onderlinge concurrentie.
Hier komen wij op een terrein waar
de coöperatie nog zeer zwak staat
en meermalen bezig is zich zelf met
eigen middelen te verzwakken.
Is er wel feller concurrentie denk
baar dan die welke tusschen de ver
schillende coöperatieve vereenigingen
bestaat?
Oogenschijnlijk, als gelijke belang
hebbenden, in de grootste harmonie
vereenigd in Bonden en Vereenigin
gen, zien wij telkens een streven naar
gebiedsuitbreiding, overvleugeling en
helaas naar ondermijning.
De woorden van Vader Cats zijn
nog steeds waar;
„Want die van eene nering zijn,
Diezijn slechts vrienden in den
schijn."
De naijver leidt tot ongewenschte
practijken, verschillende manoeuvres
worden toegepast om oogenschijnlijk
gunstige resultaten te kunnen toonen
en steeds bestaat er een streven om
afbreuk te kunnen doen aande
concurrenten( neen aan de zuster
verenigingen.
Wij nemen deze concurrentie waar
bij de zuivelfabrieken met betrekking
op de uitbetaling van de melkgelden,
bij de aankoopvereenigingen in ver
band met de voorwaarden voor de
levering van veevoeder-artikelen en
bij onze boerenleenbanken inzake de
rentevergoedingen.
Stel tegenover deze laatste instel
lingen de werkwijze van de gecon
centreerde groote bankbedrijven met
hare talrijke filialen of bijkantoren.
Door het hoofdkantoor worden
de gewenschte regelingen getroffen
welke een geregelde gang van zaken
waarborgen, worden de noodige in
structies verstrekt en de voorwaarden
vastgesteld voor de uitoefening van
het bedrijf.
Zelfstandige handelingen kunnen
slechts in beperkte mate door de bij
kantoren of agentschappen worden
verricht en in geen geval zal worden
toegelaten, dat er concurrentie ont
staat inzake de voorwaarden waarop
ge'lden in deposito worden genomen
of waaronder gelden aan derden wor
den uitgeleend.
Bij de boerenleenbanken daaren
tegen wordt zooveel mogelijk „het
baas in eigen huis" betracht, waar
door een groote verscheidenheid van
regelingen ontstaat, welke niet alleen
er toe medewerken, dat het bedrijf
piet op de meest voordeelige wijze
wordt geëxploiteerd, maar waardoor
een gezonde ontwikkeling wordt
tegengehouden.
Is het voor de bank een nadeel,
dat de rente voor credieten beneden
een algemeen geldenden rentevoet
blijft, voor den geldnemer is het on-
gewenscht, dat "Öe rente kunstmatig
laag wordt gehouden, daar dit hem
een onjuisten kijk geeft op den eco-
nomischen toestand.
Het is gewenscht, dat de banken
zich ten opzichte van de voorschot-
rente zooveel mogelijk aanpassen bij
de eischen van de geldmarkt, daar
dit het vormen van reserves ten
goede komt.
Welke rente, als algemeen geldend,
in aanmerking komt, kan worden
aangegeven door de Centrale Bank
en al wordt deze rente dan nog niet
als bindend voorgeschreven daar
ik mij leiding denk en geen dwang --
zoo zal het aangeven van een mini-