Kassier-Agent Hypotheek bank. 62 DE RAIFFEISEN BODE. verzoekschrift hebben wij betoogd, dat de R.- en Boerdnleen-banken geen credietinstellingen zijn, omdat zij de gelden, die zij uitleenen, putten uit de bij haar belegde spaargelden en indien deze niet toereikend zijn, uit de door zusterinstellingen bij de Centrale gedeponeerde spaargelden. Dat voorts de R.- en B.-banken niet opgericht zijn om winst te maken (in onze statuten staat uitdrukkelijk ver meld, dat geen winst gemaakt mag worden) en dat de Regeering vroe ger door het geven van subsidies aan onze instellingen, blijk gaf, dat zij het philantropisch karakter onzer instellingen hoogelijk waardeerde. Voorts dat Bestuur en Raad van Toezicht hunne werkzaamheden ge heel belangeloos verrichten. Om deze redenen hebben wij twij fel geopperd of bewijzen afgegeven door onze instellingen wel vallen onder 8 e, 2 e lid 5 der wet van 27 Juni 1919 (Stbl. 432) en indien Financiën besliste, dat zulks inder daad wel het geval was, of dan geen vrijstelling verleend kon worden. Bij Financiën en bij den Ontvan ger heb ik mijn verzoek mondeling toegelicht; de ontvanger gaf mij ons goed recht volkomen toe. Financiën zou beslissen op grond van ingeko men ambtsberichten. Het verzoek werd afwijzend beschikt, hoewel de ontvanger zeer gunstig adviseerde op grond van het goede maatschappe lijke werk dat wij verrichten, maar de inspecteur vond, dat deze tirade juist voor onze instellingen in de wet was gebracht. In de Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel noch in de gewis selde stukken der 2e en ie Kamer, noch in het gesprokene in deze pu blieke vermakelijkheden wordt ge wag gemaakt van dat speciale doel dezer wetswijziging. De afwijkende zienswijzen van ontvanger en inspec teur kunnen m.i. dan ook alleen maar verklaard worden uit het feit, dat onze instellingen geheel en al vergeten zouden zijn. 't Staat bij mij dan ook vast, dat de actie in geen geval moet gestaakt worden, maar integendeel veel krach tiger gevoerd moet worden. Naar mijne meening staan de vol gende wegen open 1Op dit punt aansluiting te zoe ken bij de andere Centrales van boe renleenbanken met hetzelfde beginsel om gemeenschappelijk deze zaak aan te pakken. 2. Aan Financiën nogmaals ver zoeken in samenwerking met boven bedoelde Centrales en op eene audiëntie bij den Minister van Finan ciën het verzoek mondeling toe lichten. 3. In de 2c Kamer den Minister van Financiën te doen interpelleeren over deze zaak en intusschen steun zoeken bij het Departement van Landbouw. 4. Een petitionnement van alle spaarders bij onze en andere Cen trales op touw te zetten. 5. Op kosten van de verbonden Centrales een bekeuring uit te lok ken en dan de zaak in 'hoogste in stantie laten berechten. Zou ik Uwe Redactie beleefd mo gen verzoeken hare zienswijze om trent het bovenstaande te doen kennen Met dank voor de plaatsing, G. SLOOTWEG, Kassier. Voorburg, jan. 1920. NOOT RED. Een en ander zal nader door de Centrale Bank worden overwogen. Wat betreft het gestelde sub 5 zij hier opgemerkt, dat der gelijke beslissing niet in ons voordeel kan zijn, daar de wet, zooals zij nu luidt, op dit punt aan duidelijkheid niets te wenschen laat. Deze merkwaardige combinatie vindt de heer van Dijk te Surhuizum zeer natuurlijk, blijkens zijn stukje in het vorige nummer der Raiffeisen- Bode. Mijn critiek op die combinatie noemt de heer v. D. een lage ver denking aan het adres van heeren kassiers. Het bestuur zijner bank, zegt hij, had indertijd niet het minste bezwaar tegen die combinatie. 't Is mogelijk, maar dat neemt het ongewenschte daarvan volstrekt niet weg. Een dergelijke combinatie blijft een misstand en zal dat blijven voor ieder die onpartijdig de zaken be oordeelt. Van een ingaan op te berde ge brachte feiten is geen sprake, zegt de heer van D. Verwachtte hij mis schien dat ik de namen noemen zou van de personen aan wie de heer v. D. pandbrieven verkocht heeft? Als een hypotheekbank aan een kassier eener boerenleenbank een flinke provisie belooft voor alle ver kochte pandbrieven en die heeren zijn soms erg royaal met die pro visie zou het dan zoo heel onge woon zijn als die kassier gebruik maakt van zijn wetenschap, dat de een of andere inlegger een groot kapitaal op de leenbank heeft staan en aanraadt daarvoor pandbrieven te kocpen? Als men een brandende lucifer bij een hoop stroo legt en dan zegt: „ge zult niet branden", denkt men dat er dan geen brand ontstaat? Vanuit het standpunt eener boe renleenbank is het een niet goed te praten misstand als de kassier in nauwe relatie staat met een andere finantieele instelling. Dit mag gerust worden gezegd zonder de eer der kassiers aan te tasten. De meeste kassiers zouden het trouwens niet willen, omdat zij het scheeve van den toestand voelen. Een beroep op het gehalte van onze kassiers en op hun onkreukbare eerlijkheid is een mooie fraze, die een leelijke zaak bedekken moet. Ik houd meer van het stand punt van den financier, waarvan het verhaal gaat, dat hij een bediende hebben moest en daarbij zeer strenge eischen stelde. Alleen van de eerlijk heid had hij geen getuigenis noouig. Toen hem gevraagd werd, waarom niet, gaf hij ten antwoord, dat de man geen kans zou krijgen oneer lijk te zijn. Een ongepast vertrouwen is overal misplaatst, maar is dit in hoogemate wanneer het geldt, toestanden in onze coöperatie zuiver te houden. Ik hoop en vertrouw dan ook dat de toe standen te Surhuizum een uitzonde ring bij de credietcoöperatie zullen zijn en blijven. JOH. OBBINK. Aalten, Jan. 1920. Een ernstige waarschuwing. (Overgenomen uit de Staatscourant.) De minister van Landbouw acht het gewenscht, gelet op liet advies der Land- en Tuinbouwcommissie, tot de landbouwers eene ernstige waarschuwing te richten tegen de, naar het schijnt, nog steeds voort gaande opdrijving der koop- en huur prijzen van landerijen. In het advies, door genoemde commissie uitge bracht, wordt er in de eerste plaats op gewezen, dat in vele deelen des lands, met nadruk in de zandstreken, de vermeerdering in geldbezit bij de landbouwers geenszins steeds betee- kent eene evenredige toeneming van vermogen. Ten gevolge van den gedwongen verkoop van hun vee door gebrek aan veevoeder en door gedwongen roofbouw door gebrek aan mest is wel de geld voorraad vermeerderd, doch nu er weder veevoeder en kunstmest moe ten worden aangeschaft, moet in de op zijde gelegde gelden een geduchte greep worden gedaan. Verder wijst de commissie op de zeer aanzienlijk gestegen productie kosten, als loonen, hulpmiddelen,

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1920 | | pagina 4