DE RAIFFEISEN BODE.
61
bank stelt zich meer teil doel het
kassiersbedrijf in zijn geheelen om
vang ter hand te nemen en heeft
dus met de eigenlijke hypotheek
bank niets uit te staan.
De C. B. te Utrecht heeft, zooals
bekend is, sedert eenige jaren dépo-
sito-obligaties uitgegeven, die in
wezen eigenlijk verkapte pandbrieven
zijn en in zooverre werkt de C. B.
dus reeds tevens als hypotheekbank.
Uit banktechnisch oogpunt is er
wel wat voor te zeggen, om hethypo-
theekbedrijf, dat tot dusver als on
derdeel der C. B. werd behandeld,
door een afzonderlijke instelling te
doen voeren.
,In de geheele finantieele wereld
ziet men trouwens die scheiding
doorgevoerd, want geen enkele ban
kiers- of kassiersinstelling werkt
tevens als hypotheekbank, terwijl
wederkeerig geen enkele hypotheek
bank tevens het kassiersbedrijf uit-
oefent.
Met een handelsbank staat de zaak
eenigszins anders. Of men die instel
ling landbouwhandelsbank of land-
bouwbank of met een anderen naam
noemt, verandert niets aan het feit,
dat een dergelijke bank voor een zeer
groot deel het werk van onze boeren
leenbanken en ook van onze C. B.
overneemt en waar de omstaudig-
digheden gunstig zijn, de boeren
leenbanken verdringt. Bovendien is
nog nimmer de noodzakelijkheid,
zelfs niet de wenschelijkbeid van een
dergelijke bank gebleken. De boe
renleenbank te Aalten, de grootste
in heel het land, doet alle mogelijke
zaken voor de landbouwers, geene
uitgezonderd. Nog nimmer heeft deze
bank tot hare leden gezegd, dat zij
dit of dat voor de leden niet doen
kon. De C. B. en hiervoor komt
haar een saluut toe komt aan
alle wenschen der. leenbanken tege
moet, werkt goed en goedkoop en
de leenbanken behoeven met geen
enkele zaak naar een particuliere in
stelling te gaan, omdat de C. B.
onwillig of onmachtig is te helpen.
De boerenleenbanken zullen, als
een landbouwbank is opgericht, geen
effectje goedkooper aankoopen, geen
couponnetje voordeeliger verzilverd
en geen wissel hooger afgerekend
krijgen. En daar komt het toch per
saldo maar op aan.
Wel zal een dergelijke, handels
bank een groot gevaar voor de
C. B. en de boerenleenbanken wor
den, daar zij geheel op hetzelfde
terrein als deze werkt en een deel
van het werk dezer instellingen over
neemt. Voor de groote boerenleen
banken zal dit vermoedelijk geen
groot bezwaar opleveren, de kleinere
kunnen er zeer door in het gedrang
komen. J
Wij komen derhalve tot de con
clusie dat de stichting eener land-
bouwhypotheekbank, liefst onderge
bracht bij de C. B., doch als af
zonderlijke instelling, misschien wel
aanbeveling verdient, maar dat de
stichting eener landbouwbank niet
anders dan noodlottig kan werken
voor onze C. B.
Het blijft noodzakelijk, ook de
stichting eener hypotheekbank nog
aan een grondig onderzoek te on
derwerpen en eerst tot oprichting
over te gaan nadat alle kanten van
de zaak ter dege zijn bekeken.
Aalten, Jan. 1920.
JOH. OBBINK.
Naar aanleiding van bovenstaand
stuk, waarop wij' wellicht nader te
rug komen, moeten ons aanstonds
ten aanzien van de mogelijkheid, om
desnoods een afzonderlijk hypotheek-
bedrijf te scheppen, twee opmerkin
gen van het hart.
In de eerste plaats diene, dat onze
deposito-obligatiën niet als verkapte
hyptoheekbankpandbrieven behoo-
ren beschouwd te worden.
Immers de uitgifte van deposito-
obligatiën vond z'ifn oorsprong in de
wenschelijkheid, p-m eenerzijlds aan
onze boerenleenbanken er hare inleg
gers eene hoogere rente te verschaf
fen voor de gelden, die zij genegen
waren, op langeren termijn bij de
Centrale 'Bank te deponeeren en an
derzijds, om met dit geld, waarover
zoodoende de Centrale Bank' op lan
geren termïjh beschikking had, lee
ningen op langeren term'ijh, he:zij: on
der hypothecair verband, hetzij onder
andere zèkerheidsstelling zooals
aan Coöperatieve landbouwinstellin
gen te verstrekken, alsmede, om
in t'ijden van crisis, niet het gevaar te
loopen, dat terstond alle bij' de Cen
trale Bank gedeponeerde gelden kun
nen opgevraagd worden.
Mitsdien verschilt het karakter van
onze deposito-obligaties belangrijk
van dat van pandbrieven eener 'hy
potheekbank.
En in de tweede plaats diene, dat
de instelling van een afzonderlijk hy-
potheekbedrijf, dat uit den aard der
zaak dus een afzonderlijke financiëele
toestand van dat bedrijf zal schep
pen, voor zoover wij dat steeds mee-
nen te zien, tengevolge zal hebben,
dat de rente der hypotheken belang
rijk verhoogd zal moeten worden en
de rente,'door gewone hypotheekban
ken berekend, zal naderen.
Wlijimeenen, dat ook' daarom'de le
den van onze organisatie niet gediend
zullen 'worden door het instellen van
eene afzonderlijke hypotheekbank.
Het Bestuur der Centrale Bank.
Abbekerk, 18 Jan. 1920.
Geachte Redaktie,
In verband met de afwijzende be
schikking van den Minister om ook
de Boerenleenbanken vrijdom van
zegelrechten te geven voor inlagen
en uitbetalingen van spaargelden,
verzoekt ondergeteekende beleefd uw
oordeel over de volgende oplossing
van bovenstaande moeilijkheid voor
onze instellingen.
Naast ons gewone Dagboek hou
den wij voor de spaargelden een
z.g. Spaarbank Dagboek, m.a.w. wij
scheiden de Boerenleenbank in een
Spaarbank en een Credietbank. V001
de controle heeft dit absoluut geen
bezwaar, daar toch de controle van
de kassaldi steeds ten allen tijde kan
plaats vinden. Op het eind van ieder
boekjaar boekt de kassier onder het
hoofd „Ontvangen en Uitgegeven
gelden" de eindsommen uit het
Spaarbank Dagboek in het tegen
woordige dagboek. Hiervoor zal dan
het zegelrecht moeten worden vol
daan.
Hoogachtend,
J. DE BOER, Kassier,
Abbekerk.
1
NOOT REDACTIE. Door de
boven aangegeven methode te vol
gen, komt men er niet uit.
Alleen zelfstandige spaarban
ken hebben met de zegelwet niets
te maken. Deze zijn met name vrij
gesteld.
Wat de geachte inzender bedoelt,
is niet eene a parte instelling, doch
eene afzonderlijke administratie.
Aan de Redactie van de
Raiffeisen-Bode.
M. H.,
De mededeeling van de Redactie
van „De Raiffeisen-Bode" in het
voorgaande no., betreffende het af
wijzend antwoord van Financiën op
het verzoek om vrijstelling van zegel
voor onze spaarbanken, heeft bij mij
in het geheel geene verwondering
gewekt. Misschien wordt dit door
eenigen mijner collega's een vreemd
verschijnsel gevonden en zullen zij
denken, dat ik het niet eens ben met
de strekking van het verzoek, maar
wanneer ik dan even ter toelichting
mededeel, dat door Voorburg reeds
in September j.1. een verzoek van
gelijke strekking tot Financiën werd
gericht en daarop ook een afwijzend
antwoord werd ontvangen, zal de
meening van bovenbedoelde collega's
wel veranderen.
'k Meen evenwel, dat wij verder
gegaan zijn dan de Centrale. In ons