DE RAIFFEISENBODiE.
53
ruim f1700.en daar volgens ge
ruchten zijne zaken niet vóór-, doch
achteruitgaan, is één der borgen
wezen informeeren, op welke manier
hij van zijn borg-wezen zóu-kunnen
ontslagen worden.
M.i. zou dan eerst de zaak moeten
worden afbetaald en indien de be
wuste geldnemer wil meêwerken, het
crediet worden ingetrokken.
Heeft het Bestuur de macht, den
credietnemer daartoe te verplichten?
Zoolang hij niet aan de som van
f 2000.is, kan men natuurlijk niet
spreken, dat hij niet aan zijne ver
plichtingen voldoet.
Gaarne zou ik in de Bode UEd.'s
geëerd antwoord vernemen.
Hoogachtend,
H. M. HARINGMAN,
Kassier der Coöp. Boeren
leenbank te Colijnsplaat.
ANTWOORD REDACTIE.
Dat crediet kan wel degelijk worden
opgezegd. U leze eens, wat in de
bepalingen, onder nummers 7 en 8
op de akte van crediet verstrekking,
is gesteld.
Wij raden U aan, den crediet
nemer op te zeggen. Betaalt hij dan
niet op tijd, dan komt hij zijne ver
plichtingen niet na.
Hij is verplicht, U op tijd terug
te betalen en dat hij niet het volle
bedrag heeft opgenomen, doet niets
ter zake.
M. de Red.,
In dezen tijd van salarisactie, pen
sioenen, invaliditeits- en ouderdoms
rente, begint bij mij wel eens de be
geerte levendig te worden, om ook
voor de kassiers een pensioenfonds
op te richten. Misschien is er veel
tegen en weinig voor te zeggen; toch
zou het mij aangenaam zijn om van
alle voorstanders ten spoedigste hun
naamkaartje te mogen ontvangen.
Blijkt mij dat getal gering, dan zal ik
verder over de zaak zwijgen; moch
ten er tamelijk veel voorstanders zijn,
dan zal ik in een volgend nummer
van „De Raiffeisen-Bode" hier meer
over schrijven.
Met beleefden dank voor de op
name,
Hoogachtend,
J. OUD, Ursern.
Aan de Redactie van „De
Raiffeisen-Bode", Utrecht.
M„
Verzoeke s.v.p. onderstaande re
gelen op te nemen in Uw blad.
Met belangstelling nam onderge-
teekende kennis van het ingezonden
stuk van den heer joh. Obbink te
Aalten in het jongste nummer van
„De Raiffeisen-Bode", naar aanlei
ding van mijn schrijven in het No
vembernummer van genoemd blad.
De hooge spanning waarin ge
noemde heer verkeerde en de aan
doening welke hem aangreep (hij
verbaasde zich) deed mij temeer ver
moeden, dat althans heel wat zou los
komen over bedoeld artikel. Hoe
werd ik echter ontnuchterd, waar van
een ingaan op de door mij te berde
gebrachte feiten geen sprake bleek te
zijn. Wel slaat de heer 0\ een hoogen
toon aan, doch van uit het hooge
standpunt door hem ingenomen valt
er niets bijzonders te constateeren.
Ook deze berg bleek een muis ge
baard en wind te hebben voortge
bracht. Een storm in een glas water,
ziedaar alles I De heer Obbink is in
bewust artikel er op uit zijn collega's
te critiseeren en te verdenken van
onedele bedoelingen, welke in conflict
komen met de belangen der coöpe
ratieve vereeniging voor welke men
fungeert. Een lage verdenking dus,
waarvan de ridderlijkheid vordert,
dat genoemde heer O. deze hate
lijke aantijging in zijn geheel terug
neemt. De heer O. schijnt het spreek
woord der ouden: „een wijs mam
denkt nooit het kwade, doch steeds
het goede van zijn naaste" geheel te
vergeten, althans niet in toepassing
te willen brengen. Meent de heer
O. in het belang onzer aangesloten
leenbanken, de besturen te moeten
waarschuwen tegen een dusdanige
combinatie, dan mag hij dit gerust
doen. Als er brandgevaar dreigt dient
de klok geklept. Hij late echter per
sonen en feiten buiten geding, omdat
het zeer moeilijk valt hierover uit
de verte te oordeelen. Daartoe moet
men zich vooraf voldoende op de
hoogte stellen van de plaatselijke
toestanden der Coöperatieve boeren
leenbanken in het bijzonder. Zonder
deze gegronde gegevens kan men
moeilijk oordeelen over een zuster
vereniging. De beer Obbink had
beter gedaan zich te wenden tot het
bestuur onzer vereeniging ter nadere
inlichtingen. Dan zou hij zich hebben
kunnen overtuigen, dat het bestuur
onzer coöperatieve boerenleenbank
hier ter plaatse indertijd niet het
minste bezwaar maakte haar kassier
de volle vrijheid te verleenen als ver
tegenwoordiger eerner hypotheekbank
op te treden. Ook op dit moment ziet
zij in een combinatie van beide func-
tiën geen gevaar, noch voor uitscha
keling noch voor langzame dood-
bloeding onzer leenbank. Van mis
standen bij onze coöperatieve ver
eeniging is dan ook geen sprake, dit
is enkel een idéé fix berustende bij
den heer O. Wil deze zich alsnog
de moeite getroosten bij het bestuur
onzer coöperatieve boerenleenbank
eens te informeeren, dan kan hij zich
tevens vergewissen dat, ondanks ge
noemde denkbeeldige misstanden,
onze vereeniging zich in toenemen-
den bloei mag verbeug en, terwijl haar
kassier èn van het bestuur èn van
de leden het volste vertrouwen ge
niet; en dat van achteruitgang of
doodbloeding onzer bank in de ver
ste verte geen sprake is. Met verwij
zing naar mijn stukje in het Novem
bernummer, herhaal ik hier nog
maals, dat combinatie van beider
functiën, zeer wel mogelijk is, mits
men de belangen der coöperatieve
vereeniging op den voorgrond stelle
en met alle kracht en macht blijve
behartigen.
Beider werkring (die der Coöp.
Boerenleenbank en hypotheekbank)
loopen te veel uiteen, dan dat een
behartigen van de belangen der eene,
die van den andere zou schaden.
A. W. VAN DIJK.
Surhuizum, 17 Dec. 1919.
Raalte, 18 December 1919.
Aan de Redactie van „De
Raiffeisen-Bode", Utrecht.
Onlangs kwam mij bij de controle
van de administratie der Coöp. Boe
renleenbank alhier (waarvan ik com-
msisaris ben) o.a. ook onder de
oogen een kwitantie voor salaris van
den kassier, ongezegekl (bedrag bo
ven f 10.Dit is in overeenstem
ming met het overzicht der Zegelwet
in no. 2 van „De Raiffeisen-Bode"
(Aug. 1919), blz. 10 links bovenaan.
Ik had bij de lezing van dat num
mer deze opmerking ook wel gezien,
maar er niet verder over gedacht;
ik meende n.1., dat dit wel op een
bepaling van de regeling van het
Arbeidscontract zou steunen, n.1.
B.W. art. 1637 ij.
Toevallig in de Zegelwet blade
rend, zag ik echter, dat de vrijstel
lingen van het arbeidscontract niet
vermeld zijn in de Zegelwet, hoofd
stuk kwitantiezegel, art. 37trouwens
bij betere lezing van B.W. art. 1637 ij
betwijfel ik, of onder die vrijstelling
een kwitantie voor verdiend loon be
doeld kan zijn te vallen. Bij zeer
ruime interpretatie is dat echter wel
mogelijk. Maar dit daargelaten,
in de Zegelwet wordt die vrijstelling
niet genoemd voor kwitanties, en dus
bestaat ze daarvoor niet, daar de
Zegelwet in dezen de bijzondere wet
is, en B.W. art. 1637 ij de algemeene.
Ik twijfel er niet aan, dat ide inlich
tingen van het gemelde 110. van „De
Raiffeisen-Bode" wel uit de beste
bron zullen zijn verkregen; ik zou
het echter zeer op prijs stellen, van
U wel te mogen vernemen, waarop