52
DE RAtFFËISENBODE.
I I I I
bank betrekking had, zegelvrij was;
dat echter bij de laatstbedoelde
wijziging alleen vrijdom van zegel
recht is toegestaan aan de loutere
spaarbanken, alzoo aan die instellin
gen, welke niet mede het credietbe-
drijf uitoefenen;
en verzoekende het daarheen te
leiden, dat in de Zegelwet alsnog
eene zoodanige wijziging wordt ge
bracht, dat de coöperatieve boeren
leenbanken, voor zoover haar spaar -
bankbedrijf betreft, van de zegel-
plichtigheid worden ontslagen en ge
lijk gesteld met de gewone spaar
banken;
Gelet op het bericht van den Di
recteur der registratie en domeinen
te Amsterdam, van den 3oen Octo-
ber 1919, No. 7793;
Overwegende dat artikel 37 No. 2
der op 1 Juni 1917 in werking ge
treden Zegelwet 1917, slechts eene
vrijstelling inhield voor „spaarban
ken" en dat gemeld artikel niet toe
passelijk was op stukken, betref
fende boerenleenbanken, welke een
meer samengesteld bedrijf uitoefenen;
dat alleen om deze bedoeling nog
beter te doen uitkomen en dus geens
zins om wijziging in den bestaanden
toestand te brengen, in de Wet van
27 Juni 1919 (Staatsblad No. 432),
houdende wijziging der Zegelwet
1917, aan artikel 37 No. 8, waarin
de vroegere bepaling van artikel 37
No. 2, woordelijk werd overgeno
men, een nieuw lid is toegevoegd,
behelzende eene omschrijving van
het begrip „spaarbank";
dat uit deze bepaling thans dui
delijk blijkt, dat de Wet alleen eene
uitzondering op den aigemeenen
regel heeft willen maken voor de
eigenlijke spaarbanken en geenszins
voor die instellingen, welke naast het
spaar, ook het -credietbedrijf uit
oefenen;
heeft 'goedgevonden en verstaan:
Aan de adressante te kennen te
geven dat geen termen worden ge
vonden om aan haar verzoek eenig
gevolg te geven.
Afschrift dezer te zenden aan de
adressante, tot naricht.
Voor gelijkluidend afschrift,
De Secretaris-Generaal,
w.g. (onleesbaar.)
Over het bijhouden van het Dagboek
tijdens de afsluiting van het boekjaar.
„Eerst dan, wanneer alles wat tot
het boekjaar behoort is ingeboekt,
alle renten en ko9ten uitbetaald, ont
vangen of bijgeschreven, kan men
tot de jaarlijksche afsluiting over
gaan", zoo staat er op blz. 8 van
de Handleiding.
Juist die voorbereidende maatre
gelen eischen vooral bij gr00tere
banken veel tijd en de kassier in
de eerste plaats heeft in het laatst
van December en in Januari de han
den overvol. De renten in Grootboek
I, II en III moeten worden uitge
rekend, de voorschotnemers lossen
af en komen hun renten betalen,
vele spaarders en misschien ook
rek.crt.houders willen graag hun
rente verrekenen; de rekeningen
moeten worden afgesloten en de
uittreksels uit de drie grootboeken
gemaakt; in één woord, de kassier
moet hard, zeer hard werken.
Tengevolge van de drukte wordt
echter wel eens de voornaamste van
alle bezigheden vergeten, n.1. de
goede verzorging van het Dagboek.
Dit boek toch omvat de geheele
financieele verantwoording van de
boerenleenbank, zoodat een eerste
vereischte moet zijn, hierin steeds
alle ontvangsten en uitbetalingen,
onmiddellijk na plaats vinden, in te
boeken. Hiervan mag om geen en
kele reden worden afgeweken. Menig
kassier zal ons toevoegen: „dat is
alles goed en wel in den loop van
het jaar, maar op het eind is 't voor
ons onmogelijk om b.v. alle rente-
posten onmiddellijk in te boeken.
Een overlading van het Dagboek zou
er het gevolg van wezen en nog
meer werk voor ons, waar we er
toch al tot over de ooren inzitten."
Verscheidene kassiers verzamelen
dan ook de betaalde rentebedragen
op lijsten om ze bij de afsluiting in
één post te boeken of wel ze tee
kenen ze aan op de betreffende reke
ningen in het Grootboek, waar men
ze eerst terugvindt als men overgaat
tot het maken van de uittreksels.
Deze laatste manier van handelen
lijkt ons zeer af te raden. De eerste
is minder afkeurenswaardig omdat
men dan toch door bij- of aftelling
van de dagboekcijfers de grootte van
de kas kan constateeren, maar is o.i.
toch niet juist en wel, omdat we van
het standpunt moeten uitgaan, dat
het Dagboek en dit boek alleen
eiken dag den waren toestand van
de kas zal moeten kunnen aanwijzen.
Kasopname moet zonder veel
moeite ten allen tijde kunnen ge
schieden en dit is niet mogelijk als
met allerlei bedragen genoteerd op
lijstjes of briefjes nog moet worden
rekening gehouden.
Mocht de bedoeling zijn een be
perking van het aantal dagboekpos-
ten, dan zou men als volgt te werk
kunnen gaan
Men legt een boekje aan b.v.
een gewoon Kasboekje waarin men
de ontvangen en betaalde rentebe-
dragen boekt. Op het eind van den
zitdag telt men de bedragen bij
elkaar en boekt de beide totalen in
het Dagboek.
Volgt men deze manier, dan wordt
ook het aantal posten niet al te
groot; men heeft de rentebedragen
bij elkaar en wat het zwaarst weegt:
het Dagboek is dagelijks geheel bij,
de kas is direct op te nemen mits
men ook niet verzuime te tellen.
Sommige kassiers zijn echter de
meening toegedaan, dat ze in de
eerste maanden van het jaar n.1.
vóórdat ze weten, met welke cijfers
het nieuwe jaar moet worden ge
opend verkeerd doen met het
Dagboek op te tellen. Ze willen be
slist de openingscijfers op 1 januari
in het Dagboek hebben, boeken de
posten wel in, maar tellen niet op.
Deze meening is onjuist. Men telle
gerust zijn dagboek van af 1 ja
nuari op; de openingscijfers toch
kunnen altijd nog erin gezet worden
midden tusschen de andere dag-
boekposten.
Kassiers, houdt toch Uw Dagboek in
eere, boekt alle handelingen direct in,
telt Uw boek op, neemt als 't eenigs-
zins mogelijk is, na iedere zitting Uw
kas op, vooral in den tijd, dat er
zooveel geld door Uw vingers gaat.
Laat het toch niet voorkomen, dat
we bij onverwachte kasopnamen van
kassiers moeten hooren: „Ik weet op
't ©ogenblik in het geheel niet hoe
veel geld er in kas moet zijn, want
ik heb nog niet alle rentebedragen
geboekt en heb het Dagboek van
1 Januari af niet kunnen optellen,
omdat de openingscijfers niet be
kend zijn."
Die openingscijfers doen niets aan
den toestand van de kas af, evenmin
bijgeschreven rente van spaargelden
of loopende rekening. Het verschil
tusschen de werkelijk ontvangen en
betaalde bedragen is de grootte van
de kas.
Uit onze Boerenleenbanken.
Colijnsplaat, 26 Nov. 1919.
Aan de Redactie van „De
Raiffeisen-Bode", Utrecht.
Beleefd verzoek ik U onder
staande in „De Raiffeisen-Bode" te
willen opnemen, het kan misschien
zijn nut hebben, daar zich vermoede
lijk wel meer dergelijke gevallen zul
len voordoen.
Een lid der Boerenleenbank is in
1917 een crediet in Loopende Reke
ning verstrekt, groot f 2000.Er is
behoorlijk voor borgstelling gezorgd,
door 2 soliede inwoners is de over
eenkomst geteekend.
Doch nu wil het geval, dat de
bewuste persoon tot heden wel geld
heeft gehaald, doch nog niets heeft
teruggebracht, (zijn debet is thans