34
DE RAIFFEISEN-BODE.
ontwikkeling van den Landbouw."
Wij laten dit prae-advies hier
volgen:
In 1910 werd door de Staatscom
missie voor den Landbouw het bui
tengewoon belangrijk rapport betref
fende het landbouwcrediet in Neder
land gepubliceerd, waarin wij naast
een zeer uitvoerige schets van het
landbouwcrediet hierover tevens
eenige interessante beschouwingen
vinden, welke ook heden nog onze
volle aandacht waard zijn.
Aan het eind gekomen van hare
besprekingen betreffende het land
bouwcrediet, constateert de Staats
commissie: „dat ten aanzien van deze
voor den landbouw zoo belangrijke
aangelegenheid in sommige opzich
ten nog verbetering valt aan te bren
gen, maar dat met groote voldoening
kan worden vermeld, dat de richting,
waarin de zaak zich beweegt, eene
gezonde is, en de ontwikkeling van
het landbouwcredietwezen hier te
lande krachtig bijdraagt tot de ver
sterking van den oeconomischen toe
stand onzer landelijke bevolking."
Tot deze conclusie moest men wel
komen waar uitvoerig de inrichting
en werking van de boerenleenbanken
en hare centrales werd besproken en
telkens kon worden gewezen op de
gunstige werking van de boerenleen
banken, den toenemenden omzet en
de uitbreiding van de werkzaam
heden der centrales.
Een belangrijke vermeerdering van
het aantal boerenleenbanken, aange
sloten bij de beide grootste centrales,
n.1. de Coöp. Centrale Raiffeisenbank
te Utrecht en de Coöp. Centrale Boe
renleenbank te Eindhoven, valt te
constateeren; was het aantal in 1910
reeds 317 en 283 in 1918 klom tot
622 en 436.
De boerenleenbanken hebben dan
ook niet alleen burgerrecht verkre
gen, maar zijn onmisbare instellingen
geworden, welke veel bijdragen tot
de ontwikkeling van den landbouw.
Het terrein waarop de boerenleen
banken werken, is echter begrensd
en als credietinstelling kunnen zij
zich alleen bepalen tot het verstrek
ken van bedrijfskapitaal op korten
termijn.
Wel zijn reeds vele coöp. vereeni-
gingen, als zuivelfabrieken, aan- en
verkoopvereanigingen, enz. bij de
de boerenleenbanken aangesloten
en steunen deze vereenigingen elkan
der wederkeerig maar de boeren
leenbank kan geen stichtings- of be
drijfskapitaal van eenige beteekenis
verstrekken, zal zij te allen tijde
aan haar doel kunnen beantwoorden
n.1.: het steunen van den minder ka
pitaalkrachtigen landbouwer en het
beheeren van tijdelijk gedeponeerde
spaargelden. Voor het verkenen van
oprichtingskapitaal aan groote coöp.
vereenigingen op landbouwgebied
komen meer de centrales in aanmer
king, maar daar deze ook weer ver
plicht zijn de spaargelden liquide te
houden, kunnen geen belangrijke be
dragen worden vastgelegd, zoodat
verstrekking van oprichtingskapitaal
door de centrales zeer weinig voor
komt.
Bijna alle coöp. vereenigingen,
welke een industrie op landbouwge
bied uitoefenen, hebben het stich-
tingskapitaal verkregen door het uit
geven van obligatieleeningen of door
het sluiten van leeningen met levens
verzekering-maatschappijen of hypo
theekbanken.
Zeer verschillend zijn de voorwaar
den, waarop het benoodigde stich
tingskapitaal is verkregen door be
middeling van bankinstellingen en
dikwijls met zeer bezwarende bepa
lingen.
Meermalen vond hierbij verplaat
sing van de aansprakelijkheid plaats
door het stellen van persoonlijke ze
kerheid; er werd geen geld geleend
aan de vereeniging, maar aan perso
nen, daar de geldgever, die de soli
diteit der borgen beter kon beoor-
deelen dan de rentabiliteit van het
bedrijf, de vereeniging: uitschakelde,
feitelijk geld leende aan de borgen.
De boerenleenbanken en hare cen
trales zijn voor de ontwikkeling van
het klein landbouwbedrijf van groote
beteekenis geweest, zij hebben het
vereenigingslevan krachtig bevor
derd en het exploiteeren van gemeen
schappelijke zaken en bedrijven zeer
in de hand gewerkt, hoewel zij deze
niet onafhankelijk van de jaarticu-
liere banken hebben kunnen maken.
Voor verdere ontwikkeling van den
landbouw zal echter meer nog dan
tot hedgn een gemeenschappelijk op
treden en werken noodig blijken te
zijn en de landbouwfabrieken, welke
thans reeds door en voor den boer
zijn opgericht, zullen zich nader moe
ten aaneensluiten om te komen tot
verdere verbetering van het product
en tot den meest voordeeligen afzet,
terwijl onze landbouworganisaties
zich tot taak moeten stellen, ten op
zichte van den aanvoer en aankoop
van hulpstoffen en landbouwbenoo-
digdheden, alsmede ten aanzien van
de export van alle voortbrengselen
van onzen landbouw, regelend op te
treden.
De voorzitter van de Friesche
Maatschappij van Landbouw heeft
bij de aanvaarding van het voorzit
terschap er reeds op gewezen, dat
hier een breed maar vruchtbaar ter
rein geheel braak ligt, en wij weten,
dat de gunstige resultaten reeds
verkregen door den gemeenschappe-
lijken afzet ten opzichte van de ver
betering van de kwaliteit der land-
bouwvoortbrengselen nog belang
rijk kunnen worden vergroot, indien
de landbouw zelf beschikt over de
middelen van vervoer en in het bui
tenland verkoophuizen heeft geves
tigd
De eerste stappen in deze richting
zijn reeds gedaan; eigen stoom- en
motorbooten bevaren thans onze ka
nalen, en zglfs zien wij onze eigen
koelwagens van de Friesche Coöp.
Zuivel-Export Vereeniging, inge
richt op internationaal verkeer, onze
grenzen passeeren. Het ligt voor de
hand dat ook meermalen over een
eigen dienst, voor het vervoer van
landbouwproducten over zee, wordt
gesproken en het is niet ondenkbaar,
dat door de. gewijzigde omstandig
heden, waaronder thans de afzet van
onze producten moet plaats vinden,
niet alleen spoedig de wenschelijk-
heid, maar zelfs de noodzakelijkheid
zal blijken van een voortgezette coö
peratie tot aan het station van be
stemming.
Als wij aannemen, dat voor de ver
dere ontwikkeling van den landbouw
voortgezette coöperatie noodig is, dan
hebben wij ons de vraag te stellen,
of het coöperatieve bankwezen reeds
zoover is gevorderd, dat het in die
ontwikkeling een belangrijk en werk
zaam aandeel kan nemen.
Wij hebben thans onze coöp. zui
velfabrieken, aan- en verkoopver
eenigingen, malerijen en onderlinge
verzekeringen, welke voor een groot
gedeelte worden gefinancierd door
de plaatselijke boerenleenbanken,
terwijl de coöp. aardappelmeelfabrie
ken, beetwortelsuikerfabrieken en
stroocartonfabrieken door de particu
liere banken worden bediend, om
dat het coöp. landbouw-crediet zich
in deze richting nog niet heeft ont
wikkeld. Alleen ten opzichte van de
export van zuivelproducten zijn door
het. coöp. bankwezen de noodige
schikkingen getroffen voor het ver
strekken van belangrijke credieten,
maar er is nog geen regeling ge
troffen waardoor het financieren van
groote coöp. vereenigingen voor den
expcyt van land- en tuinbouwproduc
ten, alsmede van groote coöp. export
slachterijen, kunstmestfabrieken en
nieuwe ondernemingen, met eigen
middelen mogelijk wordt.
Toch mag de landbouw in staat
worden geacht zich zelf de middelen
te verschaffen welke noodig zullen
blijken te zijn om de gemeenschappe
lijke bedrijven zoo voordeelig moge
lijk te exploiteeren. De werkwijze van
de boerenleenbanken en het beperkte
doel van de centrales maken deze
minder geschikt om de groot-indus
trie op landbouwgebied te finan-
ciëeren, daarvoor zijn meer commer-