Uit onre Boerenleenbanken. DE RAIFFEISENBODE. 81 Het ledenregister. Herhaaldelijk komt de vraag tot ons,, hoe gehandeld moet worden, in geval het ledenregister „vol" is. De beantwoording dezer vraag is, zeer eenvoudig. Men verzoeke dan aan de Cen trale Bank de toezending van een nieuw boek ter voortzetting van het ledenregister. Op het titelblad daarvan stelle men de woorden: „Eerste vervolg van „het ledenregister der Coöperatieve „Boerenleenbank te Dit boek vormt dan met het eerste deel het ledenregister van die Boe renleenbank. Beide gedeelten maken te zamen één geheet uit. De Statuten behoeven dus niet wederom ook in dat tweede deel te worden ingeschreven. Ze zijn immers reeds, in het register opgenomen en het is; volmaakt overbodig, dat ze tweemaal in één en hetzelfde regis ter zouden voorkomen. Het tweede deel van het register moet ook, alvorens; het in gebruik wordt gesteld, door den Kanton rechter op de gebruikelijke wijze worden geteekend en gewaarmerkt. Wij willen er nog op wijzen, dat wijzigingsakten ook in het-register moeten worden ingeschreven en dat men niet volstaan kan met afschrif ten van die akten in het register vast te hechten, zooals wij in een ander blad eens; lazen. De opvordering van deposito's gedu- rendo het tijdvak van 20 Maart— I Mei 1919. Gedurende het bovengenoemd tijd vak werden dit jaar wederom hooge eischen gesteld aan de Centrale Bank. In bedoeld tijdperk van 1918 verminderde het bedrag aan deposito's met negen millioen. Dit jaar vloeide van de deposito's terug een bedrag van vier en twintig en een half millioen, een beduidend hoo- ger bedrag derhalve. In de laatste week van April alleen moest wor den verzonden een bedrag van tien millioen gulden. Met iedere post kwamen tallooze orderbriefjes, in, waarbij opvragingen tusschen 25000 en 100.000 gulden geen uitzondering waren. Zonder eenige stagnatie werden de opgevraagde bedragen, zelfs direct na inkomen van de order uitgevoerd. DRINGEND VERZOEK. Enkele boerenleenbanken vullen de poststortingsfeewijzen niet vol ledig in. Zoo weten wij in vele gevallen niet eens, door welke bank giestort is en moeten wij telkens en telkens bij den postcheque- en girodienst een onder zoek naar de herkomst der storting instellen. Gevolg hiervan is, dat de betrok ken boerenleenbanken soms dagen lang op bericht onzerzijds omtrent de valuta moeten wachten. Wij verzoeken die boerenleenban ken, de stortingsbewijzen volledig in te vullen, zoodat blijkt, van welke boerenleenbank het bedrag der stor ting afkomstig is. Geachte Redactie, In no. 11 van „De Raiffeis,en- Bode", eindigt de heer P. uit Raalte zijn schrijven met de woorden: „Wie der kassiers is tevreden? Inzending van hun naamkaartje zal mij aange naam zijn." Ik verwacht niet, dat de heer P. er vele zal ontvangen, zelfs niet van personen, die als ik, niet over de behandeling van Be stuur of leden te klagen heb. Want uit de toezending van zoo'n kaartje zou dan blijken, dat men meer dan tevreden was, en dat kan in dezen duren tijd niet, omdat de waarde van het geld tegenwoordig zoo klein is. Ik zou echter de heeren kassiers wel een andere vraag willen stellen, n.1. deze: De directeur van het bureau voor de statistiek verzoekt ons,elke maand de invulling van een kaart en een maal in het jaar „Opgaven over de boerenleenbank". Tot nu toe heb ik alles, nauwkeurig medegedeeld, maar omdat ik voor mijzelf overtuigd ben, dat wij in dit geval bijna monniken werk doen, omdat men aan dat bu reau alles, wat men noodig heeft of weten wil, wel kan halen uit: „Ver slag over 19 het .ste boekjaar en „Mededeelingen betreffende de locale boerenleenbanken", behoo- rende bij dit verslag", beide uitge geven door de Centrale Bank en voorzeker ook wel gevraagd door ge noemden directeur, zou ik wel eens, willen weten: Hoeveel kassiers zijn van plan dit werk voortdurend gra tis; voor dat bureau te doen? Het ligt toch zeker voor de hand, dat nóch het Bestuur der leenbank, nóch dat van dé Centrale Bank er belang bij heeft en bijgeval er voor beloont. En de gegevens; voor de verzochte „.uitgaven" kan men niet putten uit jaarverslag, balans en bijlagen; men moet zelfs; het dagboek er bij halen en Grootboek I pagina voor pagina nakijken. Mij dunkt een van beiden is waar. Het werk is, betrekkelijk nut teloos, vandaar dat het niet beloond wordt. Maar dan zou ik aanraden: uitscheiden ermee.. Het werk is nut tig, vooral om de finantiëele kracht en de' economische toestand van ons volk mede te kunnen 'beoordeelen. Maar dan moet het ook beloond worden door dat Bureau en behoe ven wij jaarlijks igeen 10 a 12 van onze weinige vrije uren daaraan op te offeren. Bij voorbaat mijn dank voor de opname. J. A. WIJBINGA. Wartena, 10 Mei 1919. Rijpwetering, 28 April 1919. Aan de Redactie van de Raiffeisenbode. Geachte Redactie. Beleefd verzoekt het bestuur der Boerenleenbank Alkemade, afd. Rijp wetering, Oudade en Kaag UEd., naar aanleiding van het door den Secretaris der Coöperatieve Boeren leenbank te Hoogezand in de Raif feisenbode van Maart 1919 behan delde onderwerp „de borgstelling der kassiers", in het eerstvolgende nummer van de Raiffeisenbode op te nemen, de mededeelirag, dat het bestuur der Boerenleenbank Alke-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1919 | | pagina 3