,rr 'i i Terugbetaling van Spaargelden Bedenke'ijlce nalatigheid. DE RAIFFEISEN-BODE. 59 rant, aangekondigd in een plaatse lijk nieuwsblad en ten. slotte inge schreven worden in het register der vereeniging en ter Griffie van het kantongerecht. Eene z.g.n. Koninklijk goedge keurde vereeniging azl bij wijziging van hare statuten dezelfde formali teiten moeten in acht nemen, welke voor hare „erkenning als rechtsper soon" zijn voorgeschreven en dus ook op die wijzigingen de goedkeu ring moeten aanvragen. Eene onderlinge waarborgmaat schappij, voor welker oprichting ge nerlei formaliteit is voorgeschreven en welke, naar algemeen gevoelen, door de oprichting zelve tevens rechtspersoon wordt, zal ook bij een voudig besluit der ledenvergadering verandering in hare statuten of in haar reglement kunnen aanbrengen. Voor eene bank ligt hierin het groote bezwaar, dat die wijziging, juist doordat geene formaliteiten behoeven te worden in acht geno men en geene publica ie plaats heeft, tot stand komt, zonder dat men het bemerkt. (Men denke b.v. aan wij ziging in de voorschriften betref fende de onderteekening van voor de vereeniging verbindende akten). (Wordt vervolgd.) Voor in het spaarboekje komen algemeene bepalingen voor betref fende de spaargelden (inlagen in de spaarbank). Daar wordt o. a. bepaald (sub 5): Terugbetaling kan worden gevor derd door den inlegger, zijn gevol machtigde en zijn wettelijken ver tegenwoordiger. Eene vordering tot afgifte kan dus door deze worden ingesteld. De wettelijke vertegenwoordiger is degene, die de ouderlijke macht of de voogdij uitoefent, voor zoover be treft spaargeld van een minderja rige, de curator over den boedel van den inlegger, die in staat van faillis sement is verklaard of wel onder cu- rateele is gesteld. Deze allen kunnen tegen kwitantie afgiften der gelden vorderen. Daarentegen kan de boerenleen bank van haar kant volgens het tweede lid dier sub 5 opgenomen be paling rechtsgeldig uitkeeren aan el- ken aanbrenger van het boekje. Zij is daartoe niet verplicht, maar zij kan dat doen. Zij behoeft dan geen Onderzoek in te stellen naar de bevoegdheid van dien aanbrenger van het boekje tot het in ontvangst nemen der gelden. Zij is dus van haar kant niet verplicht eene volmacht te eischen van den rechthebbende of van de erfgenamen. Als zij echter weet of vermoedt, dat die aanbrenger het boekje heeft gevonden of gestolen, mag zij dien vinder of dief geene uitbetaling doen. Dat spreekt wel' van zelf. Het ligt dus voor de hand, dat hij, die op een draf met het boekje komt aanloopen, met den veldwach ter achter zich aan, niet in de gauwigheid, nog voor die veldwach ter hem heeft achterhaald, betaling op dat boekje zoude kunnen vorde ren en de kassier hem zoude moeten uitkeeren. Veeleer zal de kassier hem vast houden, om hem aan den veldwach ter over te leveren. Wel echter zal de kassier, als hij geen reden tot argwaan heeft, aan den zoon van den inleggef uitbe taling kunnen doen, als deze met het boekje zich bij hem vervoegt. Bij overlijden van den inlegger zal hij ook, als hem de zaak niet verdacht voorkomt, aan één der erf genamen, steeds tegen kwitantie het saldo kunnen afdragen. Maar hij behoeft dat niet te doen. Hij kan en zal in den regel eischen eene kwitantie, door de weduwe en alle erfgenamen geteekend of over legging van eene volmacht van deze allen op één hunner, waarbij deze gemachtigd wordt, de gelden in ont vangst te nemen, en daarvoor kwij ting te geven, desgewenscht ook overlegging van eene verklaring van erfrecht, welke door den notaris moet worden opgemaakt. Zijn er minderjarige kinderen, dan moet voor deze in dergelijk geval de voogd (es) de kwitantie of volmacht teekenen. Als de kassier Voorziet, dat bij uitbetaling aan één der erfgenamen moeilijkheden zullen ontstaan tus- schen dezen en de ande: en, dan keere hij alleen uit tegen door allen getee- kende kwitantie of eische overleg ging van eene door allen geteekende volmacht. Dit laatste is wel niet noodzake lijk, daar de bank vrij uitgaat met betaling aan dengene hunner, die het boekje aanbrengt, en geen onder zoek naar diens bevoegdheid behoeft in te stellen, doch zij handelt in het belang der erfgenamen, als zjj dat wel doet. Daardoor wordt onderlinge on- eenigheid tusschen deze mogelijk voorkomen. Als bij testamentaire beschikking het bedrag op het spaarboekje aan één der tot den boedelgerechtigden is toegewezen, zal dat testament ter inzage moeten worden afgestaan. (Eene verklaring voor in het spaarboekje, waarbij de inlegger de gelden bij zijn overlijden aan dezen of genen toekent, mist rechtskracht,) Als er geen gevaar voor moeilijk heden tusschen de gerechtigden be staat, keere men den aanbrenger ge rust uit. Wij raden aan, in alle voorko mende gevallen de Centrale Bans te raadplegen. B'ij'rens het inspectie-rapport, over een bank uitgebracht, had die bank verscheidene voorschotten lpopen waarop in geen drie jaren tijd eenige rente was betaald en dat terwijl bij akte van schuldbekentenis was over eengekomen, dat op 31 December van ieder jaar die rentebetaling moet plaats hebben. Het pleit niet voor de soliditeit der schuldenaren, dat zij hunne ver plichtingen niet op tijd nakomen, maar zeker ook allerminst voor het goed beheer der bank, dat zij zoo iets maar laat loopen. Juist als voorschotnemers het met hunne verplichtingen zoo nauw niet nemen, moest de bank er nog te eerder bij zijn met ze tot nakoming te dwingen of de voorschotten op te zeggen. Laat ze de zaak nog wat loopen,

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1917 | | pagina 5