DE RAIFFEISE N-B O D E. 43 Deze zijn dan in hun privé-ver- mogen aansprakelijk voor de uit deze handelwijze mogelijk voort vloeiende schade. De Heer O. wil aan deugdelijke coöperatieve vereenigingen, zij het dan ook na statutenwijziging der betrokken bank en der Centrale, crediet toekennen zonder meerderen waarborg dan de aansprakelijkheid der, leden. (De andere vereenigingen volgens de wet van 1855 de niet coöpe ratieve blijven hier natuurlijk bui ten beschouwing.) Nu gaat de geachte inzender op twee punten van dat artikel er te gen in. Ten eerste beweert hij, dat zij, die lid zijn ook na beëindiging van het lidmaatschap (en de erven van over leden leden) aansprakelijk blijven voor de verplichtingen, aangegaan gedurende hun lidmaatschap en wel1 tot hare volkomen afwikkeling. Als alzoo aan eene coöperatieve vereeniging in 1916 een crediet in loopende rekening wordt geopend, dat in het jaar 1946 afloopt, dan zijn voor de nakoming der daaruit voortspruitende verplichtingen in 1946 nog aansprakelijk zij, die reeds in 1917 zijn uitgetreden of de erven van hen, die in 1917 zijn overleden. Ter verdediging van dit stand punt vergelijkt de Heer Kruiff hier de leden eener Coöperatieve ver eeniging met de leden eener ven nootschap onder firma. O. i. geheel ten onrechte. Immers is de coöperatieve ver eeniging e en rechtspersoon en de vennootschap onder firma is dat juist niet. Daardoor voelt men terstond de fout in de redeneering. Bij de coöperatieve vereeniging zal deze zelve voor de op zich ge nomen schulden aansprakelijk zijn. De vereeniging zelve is, althans in de gewone gevallen,, verbonden en de leden worden niet direct tegen over den schuldeischer schuldenaren. Geheel anders bij de niet rechts persoonlijkheid hebbende vennoot schap onder firma. Daar wordt niet de eigenlijke firma, maar worden in d'en grond der zaak de haar vormende firman ten verbonden, en wel krachtens de uitdrukkelijke bepaling van art. 18 van het Wetboek van Koophandel, dat zegt: ,,In vennootschappen on- ,,der eene firma is elk der vennooten „wegens de verbintenissen der ven- „nootschap hoofdelijk en voor het „geheel aansprakelijk." De zaak staat dus bij de firma ge heel anders als bij de coöperatieve vereeniging. (Terloops merken wij hier op, dat bij de Naamlooze Vennootschap de houders van niet volgestorte aandee- deelen op naam van hunne verplich ting tot bijstorting ontslagen zijn na overdracht dier aandeelen. Daar toe is goedkeuring van de directie, zelden of nooit van den schuld eischer, noodig. Toch heeft de schuldeischer er wel degelijk belang bij, dat de ven nootschap zich niet verzwakt door die aandeelen in handen te spelen van non-valeurs, die als het er op aan zoude komen, niet in staat zou den zijn, hun obligo na te komen. Zoo zullen daar dus de vennooten in eene rechtspersoonlijkheid heb bende handelsvennootschap zich van hunne verplichtingen kunnen ont doen.) Wij zijln het dus geheel oneens piet den geachten inzender, als hij be weert, dat zij, wier lidmaatschap is geëindigd, nooit van hunne aam sprakelijkheid afraken, alvorens alle contracten gedurende hun lidmaat schap afgesloten in alle gevolgen zijn afgelöopen. De wet zelve (art. 19) leert an ders. Zij spreekt alleen van hen, die lid zijn of het jaar aan de ontbinding voorafgaande hebben opgehouden, lid te zijn. Deze twee rubrieken leden en oud leden zijn aansprakelijk. Uit de memorie van toelichting bij de behandeling van het wetsont werp blijkt, dat men de oud-leden nog gedurende een tijdvak van 3 jaren wilde vasthouden. Op voorstel' van de commissie van rapporteurs werd die termijn tot 1 jaar teruggebracht, omdat men een tijdsduur van 3 jaren al te ge bonden achtte. Mr. Polak zegt in zijn Handboek voor het Nederlandsche Handels recht deeil' I pag. 386/387: „Deze nuttige bepaling is op- genomen om te voorkomen, dat „leden, die den minder gunstigen „toestand der vereeniging inzien „en begrijpen, dat weldra ontbin ding zal volgen en dat dan bij - „passing van het tekort moet „plaats hebben, uit de vereeniging „treden en zoodoende voor der den verloren doen gaan den eeni- ,,!gen waarborg, dien deze hebben „om hunne vorderingen betaald „te krijlgen." (De wet spreekt alleen over uit- getredenen, zulks in verband met hare bepaling omtrent de persoon lijkheid van het lidmaatschap. Na genoeg alle statuten spreken echter van hen, wier lidmaatschap is geëin digd, op welke wijze dan ook, zoodat ook de erven van een overleden lid nog gedurende één jaar aansprake lijk blijven.) Dit door ons ingenomen stand punt wordt algemeen gehuldigd en is o. i. onaanvechtbaar. Bij anderen uitleg begrijpen wij totaal niets van bepalingen als art. 7 en art. 19 der wet. Wat het andere punt betreft, zoo staat wel vast, dat de statuten eener vereeniging, ook wat het punt der aansprakelijkheid betreft, kunnen worden gewijzigd, zonder rekening te houden met den geldschieter. De geachte inzender beweert al leen, dat die wijziging niet geldt ten opzichte van de verbintenissen, on der de oude statuten tot stand ge komen. Andere schuldeischers, die nader hand geld ter leen verstrekken, moe ten er maar op letten, zqgt hij te recht, of die oorspronkelijke statu ten mogelijk door latere wijzigingen op het punt der aansprakelijkheid verandering hebben ondergaan en z'ij' kunnen dit doen, door nauwgezet de publicaties na te gaan. De consequentie van deze rede- tieering brengt mede, dat andere wij zigingen als in de bepalingen betref fende de aansprakelijkheid, al'zoo Ib.v. in den zittingsduur der (bestuurs leden, het aantal van deze, het uit breiden van den kring, waarover de vereeniging zich uitstrekt (waardoor meerdere personen dan tot dusver als Md kunnen worden aangeno men), enz. enz. voornamelijk bepa lingen, die ook haar invloed naar buiten doen gelden, ook niet van kracht zijn ten opzichte van hem, die reeds schuldeischer was, alvorens die wijziging plaats vond. Wij hebben tegen deze opvatting van den schrijver de hieronder aan te geven bezwaren. Voorop sta, dat het punt nooit in rechten is beslist, zoodat wij hier dus in het duister tasten omtrent de vraag, hoe de rechter over zulk een geval' zoude oordeelen. Wij willen er echter op wijzen, dat de gangbare meening ook te dezen opzichte tegen die van den inzender ingaat. De gevallen, welke zich met coö peratieve vereenigingen te Tiel en te Schiedam hebben voorgedaan, stemmen ongetwijfeld tot nadenken. Evenzeer een ander aan ons be kend geval, waarbij', toen de nood aan den man kwam, de aansprake lijkheid tot een zeer klein bedrag werd gereduceerd. (Bij gewone personen staat men feitelijk voor hetzelfde geval. Deze kunnen ook hun financiëele draagkracht verzwakken, zonder dat dit veelal te achterhalen is. Bekend is, dat men in vele fail1-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1916 | | pagina 5