De Eerste Nederlaedsclie - De Nieuwe Eerste Nederlandsclre
68
DE RAIFFEISEN-BODE'.
te 's GRAVENHAGE - Opgericht 1882.
Uit onze Boerenleenbanken.
KAPITAALVERZEKER1NG. PENSI
OENEN. LIJFRENTEN enz. enz.
De pensioen-verzekering der ambtenaren
van de Raiffeisen-Bank is hier afgesloten.
ONGEVALLEN INBRAAK AAN
SPRAKELIJKHEID. AUTO- EN MO
TORRIJWIELVERZEKERING enz. enz.
Speciale Tarieven voor LANDBOUWERS.
Het is niet aan te nemen, dat eenige recht
bank met eene gewone verklaring van het
bestuur in het register, dat een lid ophoudt
lid te zijn, omdat het niet meer binnen een
bepaalden kring woont, genoegen zou nemen
als de belangen van derden of van het lid
zelve het tegendeel vereischen. Veiliger lijkt
het mij het vertrekkend lid te laten teekenen
voor uittreding of bij weigering daarvan te
ontzetten.
Aalten, Jan. '16. JOH. OBBINK.
Wij geven gaarne toe, dat men onder de
rechterlijke uitspraken omtrent betwist lid
maatschap soms afwijkingen vindt van de per
tinente eischen der Coöperatiewet. Dit neemt
niet weg, dat men de wet naar zin en wezen
zal moeten blijven uitleggen.
Bij het arrest van den Hoogen Raad van
13 November 1914, door den geachten inzen
der aangehaald, werd een vonnis, gewezen
door de Rechtbank te Utrecht, bevestigd bij
arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, ver
nietigd. Rechtbank en Hof waren, zij het ook
op verschillende gronden, tot dezelfde con
clusie gekomen en beslisten, dat men lid bleef
als men het register niet had afgeteekend,
ook al had men het lidmaatschap opgezegd,
wat tusschen partijen vaststond. De Hooge
Raad echter achtte, dat in het onderha
vige geval het lidmaatschap was geëindigd
omdat het tijdig was opgezegd, hoewel die
opzegging niet was gevolgd door inschrijving.
Het betrof hier en dat dient in aanmerking
genomen een proces tusschen de vereeni-
ging zelve en één harer leden en daar nu in
het proces de vereeniging erkende, dat opzeg
ging was geschied, werd bewijs overbodig ge
acht. (Door die opzegging deed art. 5 der
Statuten der in het geding zijnde Coöperatieve
Apothekersvereer.iging ,,I)e Onderlinge Phar-
maceutische Groothandel" te Utrecht het lid
maatschap tegen het einde van het boekjaar
een einde nemen).
Bewijs der opzegging werd overbodig geacht,
daar dit geen betwist punt was, en men slechts
b ij ontken tenis bewijs van het tegendeel
noodig heeft. (Art. 13 der wet spreekt immers
ook van het b e w ij s van het opzeggen
van het lidmaatschap.)
Stellig zoude de zaak wel anders gestaan
hebben, als het proces geloopen had tusschen
een derde en het lid.
Met dit al blijft de formeele wetseisch in
art. 13 bestaan en wordt aan dat lid zelfs de
macht gegeven om, als het bestuur weigert,
mede te werken, zijn uittreden in het register
vast te leggen. Dat lid moet zelf maar voor
zijne rechten waken en moet niet, en daar
over liep eigenlijk de kwestie,
door dwang van het bestuur uitgaande, tot
naleving zijner rechten gedwongen worden.
Het bedoelde arrest komt overigens in onze
lijn, waar wij beweerden, dat het lidmaatschap
bij verlaten der woonplaats, of lieverdoor
zich buiten den kring te vestigen, eindigt, ook
zonder dat de betrokkene het register teekent.
Immers breiden de Statuten de wet uit en
kennen zij naast de opzegging ook het ver
laten der woonplaats. En het eindigen hier
door rust alleen op de statuten en hare regelen.
Wij hebben hier te doen met een wetsuitbrei-
ding en aanvulling. En nu zal die verandering
van woonplaats n tusschen de vereeniging
en haar lid n ook tusschen een derde en
het lid nog eerder vaststaan, dan het opzeggen.
De Heer Obbink helpt ons hier alzoo aan
meerdere argumenten, om onze meening te
staven.
Wil men echter zulk een lid aanraden, om
het register af te teekenen, zooals de geachte
inzender aangeeft, dan kunnen wij ons daar
mede zeer goed vereenigen.
Min juist echter achten wij het uitoefenen
van dwang. Noodig voor de vereeeni-
ging is dit ook niet. Zij kent hem eenvoudig
niet meer als lid.
Min juist achten wij hier ook de ontzetting.
De Statuten kennen verschillende gevallen,
waardoor het lidmaatschap eindigt, o.a. ver
andering van woonplaats en ontzetting. Men
schuive nu die gevallen niet door elkander.
Ontzetting zal volgens de wet alleen
wettig kunnen plaats hebben in die gevallen,
welke in de statuten zijn weergegeven en deze
kennen bij de meeste boerenleenbanken alleen
als daartoe voldoende 1et in hooge mate aan
de belangen der vereeniging schade toebren
gen.
Doet men dit nu, als men het register niet
wil komen afteekenen
Men mag geene meerdere gronden van ont
zetting fabriceeren buiten de'Statuten om. Dit
wordt door de wet uitgesloten en wel zeer
uitdrukkelijk. Daarom lieten wij ook in de
laatste uitgaven der model-statuten uit het
onderwerpelijk artikel weg de woorden als
mede in al die gevallen, waarin het bestuur
ontzetting wenschelijk acht...
Men moet dus onizetting en verandering
van woonplaats, als twee afzonderlijke gevallen
in de Statuten vermeld, ook gescheiden houden.
Dat ten slotte bij toetreding, ook zonder
teekening van het register, de oprichters als
lid worden aangemerkt, is herhaaldelijk beslist
en ligt daaraan, dat men bij de oprichting in
een overgangsstadium is. De vereeniging kan
slechts haar register gebruiken na de oprich
ting en de oprichters zijn reeds op dien
d a t u m lid geworden, n.1. op het oogenblik
van het verlijden der acte van oprichting.
Toch is het formeel beter, dat ook zij teeke
nen, om naderhand de uittreding en het daar
mede verband houdende afteekenen van het
register formeel te kunnen doen plaats hebben.
Redactie.
Aan de Redactie der
Raiffeisen-Bode.
Iemand heeft een zekere som gelds bij de
boerenleenbank te goed als spaargeld.
Nu wenscht hij dit overgeschreven te hebben
ten name van drie zijner kinderen (voor ieder
een spaarboekje), maar wilde niet gaarne j
renteverlies hebben, zooals gewoonlijk bij
terugbetaling en inlage geschied.
Ik heb hem medegedeeld, dat voor een ge
regelde boekhouding dit haast niet anders
kon en toch voel ik er ook iets voor, dat het
renteverlies niet aangenaam is, want het geld
blijft bij de boerenleenbank.
Gaarne zou ik uwe gedachte hieromtrent
wel eens willen vernemen.
Bij voorbaat dank
Hoogachtend,
G. BRUINS.
Kassier Boefenleenbank, Hardenberg.
Noot van de Redactie:
Als op den laatsten der maand overboeking
plaats heeft, wordt renteverlies voorkomen,
tenzij het Huishoudelijk Reglement mocht
bepalen, dat bij aflossing geene rente over de
laatste halve maand wordt vei goed.
O
Geachte Redactie.
Naar aanleiding van Uw kantteekeningen
bij het ingezonden stuk van den Heer van
Bodegom ben ik zoo vrij een paar bemer
kingen te maken en een vraag te stellen.
Terecht schrijft U bij het begin: „volgens
de statuten van verreweg de meeste banken
is het vaststellen van den rentevoet' aan de
algemeene vergadering opgedragen."
Ieder, die met een Bank in relatie treedt,
't zij voor spaargelden of voorschotten onder
werpt zich aan Reglement en Statuten.
Wil hij dus geen kat in den zak koopen,
dan zal hij behoorlijk informeeren, wat zijn
rechten en verplichtingen zijn.
Mocht zulks niet geschieden, dan zal elke
verstandige kassier ongevraagd inlichtingen
verstrekken, waardoor iedereen weet, welk
risico hij loopt en er geen teleurstellingen
kunnen ontstaan.
Iedereen, die met deze redeneering accoord
gaat, zal, dunkt me, tot een andere conclusie
komen dan de Redactie toen ze schreef: „de
vraag van den inzender of de algemeene ver
gadering nu achteraf een rente mag vaststellen,
welke ook zal gelden voor verstreken tijd,
moeten wij ontkennend beantwoorden."
't Is dus niet onrechtvaardig, maar is het
ook wettelijk? 't Lijkt me toe, dat ook in dit
opzicht een rechterlijke beslissing met vertrou
wen kan worden tegemoet gezien, 't Is, dunkt
me, heel natuurlijk, dat een jaarvergadering
der leden, die toch.in 't begin van het jaar
gehouden wordt, de rente voor het geheele
boekjaar vaststelt. Een algemeen gehuldigde
opvatting, een gewoonte om belanghebbenden
inlichtingen te verschaffen zullen de zin van
een beetje vaag artikel wel bepalen.
Maar veronderstellen we een oogenblik, dat
het waar is, wat de Redactie schrijft, dat aan
een besluit van de ledenvergadering geen
rechtskracht voor het verleden kan worden
toegekend, dan lijkt mij de tweeërlei oplossing,
die ze geeft, om de moeilijkheid te ontzeilen,
niet aanbevelenswaardig.
Of het bestuur dan wel de algemeene ver
gadering beslist, zal in dit opzicht weinig
voordeel geven. Immers de eindrekening zal
ook door het bestuur moeten worden afge
wacht, zal het met kennis van zaken de rente
voor het nieuwe boekjaar kunnen vaststellen.
En is de eindrekening opgemaakt, dan kan
ook de algemeene vergadering gehouden wor
den.
Op de tweede plaats meent de Redactie,
dat zekerheidshalve de algemeene vergadering,
indien renteverlaging wordt aangenomen, zulks
moet laten gelden voor de rest van het komende
boekjaar.
Het komt ons voor, dat alle kassiers, wier
bezoldiging eer te laag dan te hoog kan ge
noemd worden, welk aantal, geloof ik, niet
gering is. met de bovengenoemde oplossing
van de Redactie niet zullen instemmen.
Wanneer er immers geen verlaging van
spaargelden mag plaatshebben voorverstreken
tijd, dan mag evenmin terugwerkende kracht
worden verleend aan een besluit tot verhooging
van de rente van voorschotten.
Het legt dus een heele last op de kassiers.
Zou het geen aanbeveling verdienen, aan