DE RAIFFEISEN-BODE.
55
moet geteekend worden en niet al
leen door het bestuur, het 'is mij
namelijk gebleken, dat er bestuurs
leden en kassiers zijn, die rneenen,
bij een lid, dat door verandering
van woonplaats de gemeente ver
laat, waardoor het lidmaatschap ver
valt, het voldoende is, dat het be
stuur het register afteekent. Zulks
is ten eenenmale onvoldoende. Ver
volgens blijkt uit de aangehaalde
artikelen duidelijk, hoe elk lid, bij
tegenwerking van het bestuur, de
weg is aangewezen om zijn uittre
ding te doen plaats vinden, doch hoe
moet nu het bestuur handelen bij
overlijden of wederspannigheid van
het lid? Hierover wordt in de wet
niet gesproken, wel zegt art. 7 on
der meer dat de acte van oprichting
bevat op straffe van nietigheid de
voorwaarden van in-e n uittreding der
leden, en bevatten de statuten van
elke vereeniging de mededeeling van
het ophouden van het lidmaatschap
bij den dood, doch verder lees ik
niet in de wet op de coöperatieve
vereenigingen, hoe de afschrijving
moet plaats vinden en ook niet hoe
het bestuur moet handelen, indien
het lidmaatschap moet beëindigd
worden, en het lid weigert het regis
ter te teekenen. Aangenaam zal het
ons zijn, indien bij de plaatsing van
dit schrijven in de Raiffeisen-Bode,
van uwentwege een duidelijk en af
doend antwoord gegeten werd.
Met beleefde groeten en de
meeste hoogachting,
G. SALENTIJN Gzn.,
Directeur der Boerenleen
bank te Sloterdijk.
Duidelijk en Afdoend
De heer Salentijn drukt aan het
slot van zijne ingezonden bijdrage
den wensch uit, dat ons antwoord
duidelijk en afdoend zal zijn.
Wij wenschen dit met hem.
Hij schijnt, althans dit maken wij
uit zijn wensch op, wel eens iemand
gesproken te hebben, die, wat men
noemt, „met een kluitje in het riet
was gestuurd".
Daarvoor echter behoeft hier
geen vrees te bestaan.
Immers is de redactie der Raif
feisen-Bode niet gewoon, met dat
Muitje te werken en zeer zeker zoude
zij geen kans zien, dezen geachten
inzender in het riet te sturen.
De heer Salentijn nu heeft de wet
eens nagelezen en daarbij ontdekt,
dat die niet zeer volltedig is, eene
ontdekking, welke, vergissen wij ons
niet al te zeer, ook vroeger reeds
eens door een ander heeft plaats
gehad.
En nu ter zake.
De wet bepaalt in art. 11 sub 3
niets anders, dan dat het register
moet behelzen het tijdstip van uit
treding en ontzetting uit het lid
maatschap.
In verband hiermede geeft zij dan
in de artikelen 13, 14 en 15 nadere
bepalingen.
In de eerste plaats bepaalt zij in
art. 13 aangaande de opzegging, dat
de inschrijving daarvan en door het
uittredend lid en door het bestuur
moet worden onderteekend. De op
zegging nu wordt gevolgd door de
uittreding. Men vergelijke ook in
dit verband art. 13 tweede lid met
het eerste lid. Het eerste lid spreekt
van „opzeggen", het tweede van het
tengevolge der opzegging „uit
treden".
Verder voorziet zij in art. 14 in
het geval, dat het bestuur zoude
weigeren, er toe mede te werken,
dat die uittreding in het register
wordt aangeteekend.
Nu het geval van ontzetting.
Daarover wordt gehandeld in
art. 15.
Er wordt alleen gezegd, dat deze
„ingeschreven" moet worden, meer
niet; speciaal wordt niet voor
geschreven, wat in art. 13 wel het
geval is, n.1. dat door lid en bestuur
moet worden onderteekend.
Waar nu art. 13 der wet voor de
opzegging eene speciale en uitdruk
kelijke bepaling geeft, zal men, bij
wijze van tegenstelling, wel moeten
concludeeren, dat afteekenen van
het register door hem, die uit het
lidmaatschap is ontzet, niet noodig
is. De wetgever voorzag wel, dat
een ontzette niet zoude komen tee
kenen. Hij is tegen zijn wil van het
lidmaatschap beroofd en dus stel
lig, waar hij in den regel vermeent,
ten onrechte aldus behandeld te
zijn, ook niet bereid, dg4 verlies van
het lidmaatschap nog te. komen con-
stateeren ook.
Hoe, zoo vraagt de inzender, moet
gehandeld worden, als zulk een lid
„Wederspannig" is?
Hij leest niet in de wet, hoe het
dan moet gaan.
Wij evenmin! Men kan zulk een
wederspannige niet door den kassier
naar het kantoor der bank laten
sleepen. Zelfs al trekt men er met
alle bestuursleden en leden van den
raad van toezicht op uit, dan zoude
men veelal aan zulk een „wederspan
nige" nog een heelen slëe,p hebben.
Maar dat behoeft ook piet, want
van de ontzetting moet alleen in
schrijving geschieden en daarvoor
zal het bestuur wel zorgen, want
pas na die inschrijving zal het be
sluit tot ontzetting van kracht wor
den (art. 15 der wet). En die in
schrijving zal dan door het bestuur
worden geteekend, omdat dit het re
gister moet bijhouden.
Bij opzegging zal dus door het
lid en door het bestuur moeten wor
den geteekend. Die opzegging is
eene vrijwillige daad van dat lid en
die zal dan ook wel zorgen, dat
de zaak voor elkaar komt, want ook
volgens art. 5 der statuten van de
boerenleenbank zal de opzegging
geen effect hebben, als niet en lid
en bestuur hebben geteekend of ook
bij weigering van het bestuur, om
mede te werken, de weg wordt in
geslagen, bij art. 14 der wet aan
gegeven. Anders blijft men lid. (De
uittreding zoude dus niet geldig
kunnen geschieden, als het bestuur
tegenwerkt, maar om die tegenwer
king te breken, heeft de wet den
opzegger een middel aan de hand
gedaan).
Wij zijn hiermede aangeland bij
de statuten der boerenleenbank, die
behalve over ontzettingen „op
zegging" nog andere redenen ken
nen, waardoor het lidmaatschap ver
valt of verloren wordt. De statuten
vullen de wet dus aan, waar zij mede
spreken van overlijden, faillissement
en verandering van woonplaats. Bij
overlijden zal alleen het bestuur tee
kenen met vermelding van den da
tum, waarop het voorviel. Bij fail
lissement kan met hetzelfde worden
vostaan en ook bij verandering van
woonplaats, daar de wet niet voor
schrijft, dat deze personen zelve ook
moeten teekenen en zij niet uittre
den, maar feitelijk worden afgesne
den. (Daarom worden ook in artt.
5 en 6 der statuten slechts 2 van
de gevallen in art. 4 vermeld, be-'
sproken)
Men treedt dus door verandering
van woonplaats niet uit, maar ver
liest door dat feit zelve ééne der
noodzakelijke eischen, om lid te zijn.
Door verhuizing buiten den kring
der bank wordt men van zelve, zon
der nadere opzegging, lid af. Aldus
bepalen de statuten en daarom laten
zij het lidmaatschap eindigen en door
opzegging (uittreding) en door ver
andering van woonplaats.
Waar het kenmerk der boeren-
hank is, dat ze in kleinen kring
werkt, moest wel bepaald worden
en wel in het belang der bank
dat verplaatsing van woonplaats
buiten het gebied der bank verlies
van het lidmaatschap met zich
bracht. En wel zonder nadere daad
van den emigrant, want ware men
daarvan afhankelijk, dan zoude dit
principe niet gehandhaafd kunnen
worden.
Opzegging is alzoo eene daad,
welke van het lid zelve uitgaat en
wel eene aankondiging dat men