De Raiffeisen-Bode. 26 DE RAIFFEISEN-BODE. den practischen kant bekeken en de conclusie getrokken, dat die func ties vereenigbaar zijn totdat blij ken mocht, dat er van de zijde van de leden der leenbank wantrouwen mocht ontstaan, in welk geval het noodig zou worden zich van een dier functies te ontdoen. Het komt mij voor, dat de kwes tie hiermede zeer juist gesteld is en er zou geen aanleiding zijn hierop nog weder terug te komen, ware het niet, dat ter beoo-rdeeling dezer zaak een verschillend standpunt kan worden ingenomen, en al kpmt men dan ook tot dezelfde conclusie, de argumenten zeer uiteenloopend kun nen zijn. Zeer terecht wordt in het be doelde antwoord opgemerkt, dat aan een kassier geheimhouding is opgelegd, ten opzichte van alle aan gelegenheden der bank. Dit jneemt niet weg, dat hij voor zich zelf ze kere dingen weet en zonder dit nu als argument voor een verhoogden of verlaagden aanslag aan te voe ren, zal' hij voor zich als lid van de commissie van aanslag of van schat ting, door het enkel uitspreken van zijne meening omtrent de juistheid van een aanslag, die wetenschap tot uiting moeten brengen, en in zoo verre kan die wetenschap van in vloed zijn op den aanslag. Stelt men de kwestie zuiver za kelijk, dan kan niet worden ontkend, dat in vele gevallen een kassier een juister oordeel kan vellen over iemands financieele aangelegenhe den dan iemand anders en worden derhalve door het benoemen van kassiers tot leden dier commissies de aanslagen juister en zuiverder. Op zichzelf is dat eer een voor- dan een nadeel. Iets anders is of de menschen van juiste aanslagen gediend zijn. Belasting is nu een maal iets ten opzichte waarvan me nigeen het als geoorloofd beschouwt onjuiste opgaven te verstrekken en op die stelling is feitelijk het bo venbedoelde artikel gebaseerd. Neemt men aan, dat ieder er op uit is den Koning te geven wat des Konings is, en de juiste aanslagen te bevorderen, dan is het eer aan te bevelen dan af te keuren kassiers als commissieleden aan te wijzen. De leenbank als zoodanig heeft er zich echter niet mee te bemoeien of de aanslagen meer of minder juist zijn, en houdt alleen het belang der bank in het oog en in dat geval kan het wel degelijk gewenscht zijn, dat de bedoelde functies niet in een persoon zijn vereenigd. Die toestand treedt in, zoodra men merkt dat ten gevolge dier combinatie de men schen huiverig zijn hunne spaargel den aan de bank toe te vertrouwen. Hetzelfde geldt ook ten opzichte van leden van den Gemeenteraad, die te vens kassier zijn of bestuurslid eener bank; in dit geval natuurlijk met be trekking tot den Hoofdelijken Om slag. Het is echter ook niet zeldzaam, dat zich gevoelens in juist tegen-' overgestelde richting openbaren. Tal van menschen komen b.v. bij een lid der commissie van aanslag of van schatting voor het invullen van hun beschrijvingsbrief, omdat deze het beste weet, hoe de invulling moet plaats hebben. Het gaat dus niet aan de bedoelde vraag met ja of neen te beantwoorden, daar ieder geval op zichzelf moet worden be oordeeld. Het belang van de bank dient vóór alles in het oog te wor den gehouden. Aalten. JOH. OBBINK. Wij hopen op het bovenstaande in een volgend nummer terug te komen. RED. Ook No. 3 van „De Raiffeisen- Bode" hebben we weer met genoe gen, hoewel niet met alles instem mende, gelezen. Het bevatte, als de voorgaande nummers, lezenswaar dige artikelen. Mij dunktvelen zul len reeds met ons gedacht of gezegd hebben: ,,'t is toch goed, dat het orgaan er is, jammer dat de ge boorte zoo lang op zich heeft laten wachten." Blijft het goed geredi geerd, dan zal het velen Bestuurders en Kassiers tot voorlichting zijn en in het algemeen aan de werking der banken zeer ten goede komen. Wat ons vooral ook verheugt, is, dat al dadelijk stemmen uit de plaat selijke banken zich doen hooren. Niet de Redactie alléén moet aan het woord zijner moet gevraagd worden en voorts uiting worden ge geven aan wat er in ddn boezem der locale vereenigingen leeft. Dat is leerzaam en actief wekt actie. 't Zal ook wel eens Wrijving ge ven, maar waar de Redactie zeer zeker zal waken voor den goeden toon kan dat geen kwaad. Inte gendeel de inzichten zullen er door verhelderd worden en men zal naar we hopen elkaar beter lee- ren verstaan. Dat wenscht zeker ook de heer N. P. Verkleij, Voorz. der Bank te Alkemade, die in een ingezonden stuk een klacht uit over den geest van ontevredenheid en wantrouwen, waarvoor, naar hij meent, op de; twee laatste vergaderingen het vroe ger vertrouwen in het Bestuur had plaats gemaakt. Hij wekt de Bestu ren der locale banken op, hun krach ten aan te wenden om het ver-| trouwen van voorheen weder te her- j stellen. Wij gelooven, dat de bezorgdheid van den heer Verkleij misplaatst is. Heeft hij den geest, welke zich tot onze verheugenis den laat- sten tijd ook in onze Algem. Ver gaderingen meer dan vroeger uitte, wel verstaan? Heeft hij daarin alleen een klank gehoord van onbevoegde betweterij, oppositiezucht, dwarsdrijverij: En vermocht hij daarin niet te be luisteren de stem van onzen tijd, die van den democLratischen geest, welke overal baan breekt en op ieder terrein zijn invloed meer en meer doet gelden, tot zegen der maatschappij Die geest is er niet één van vit zucht, maar van belangstellinghij wil geen klakkelooze, ongemoti veerde bestrijding van het Bestuur, maar is een spontane, niet te weer houden uiting van nieuw leven, van groei en bloei. Die geest moet voorzitten ook in onze groote, schoone coöperatie der Raiffeisenbankaan de groene ta fel van het Bestuur der Centrale, in onze Algemeene Vergaderingen en in de Besturen der ltacale banken. Was dat tot heden steeds in vol doende mate het geval? Spreekt die geest ook wel vol doende uit de woorden van den heer V., als hij zegt: ....als het Centraal Bestuur na rijp beraad zijn stand punt moet handhaven, dan wordt het voor een Locaal Bestuur een groote verantwoording zich daar langer tegen te verzetten. Wat be treft de ingewikkelde en groote geldzaken zijn maar enkelen be voegd te oordeelen. Daarbij komt nog, dat het Hoofdbestuur is ge kozen door de onderlinge Banken, dat dat Bestuur door de verschil lende locale banken niet alleen hun vertrouwen is geschonken, maar dat zij dat Bestuur ook volkomen be kwaam a chten voor zijn moeilijke taak." Is de lof voor het Bestuur hier niet wat hooggestemd ten koste van alle anderenafgevaardigden en leden Zou werkelijk bovenal moeten gel den wat de heeren wijzen, moeten wij ten slotte maar prijzen? Ook wij hopen, met den heer Ver- kley, dat „de harmonie en goede

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1915 | | pagina 2