DE RAI F FEI SE N -BODE.
ging, lid der boerenleenbank", in het voorgaand nummer
opgenomen, werd gezegd, dat het Bestuur van zu lk eene
vereeniging niet steeds bevoegd is, eigenmachtig gelden
ten laste aer vereeniging op te nemen.
Wij gaan op dit punt hier nu ©enigszins nader in.
In vele statuten, door ons nagegaan, hebben wij de
bepaling aangetroffen, dat het bestuur niet gerechtigd
is, gelden op te nemen, dan met goedkeuring van den
raad van toezicht of zelfs van de algemeene vergadering.
Soms ook wordt het bestuur bevoegd verklaard tut
het aangaan van geldleeningen tot een bepaald betlrag.
Wij achten het opnemen vau dergelijtte bepalingen
zeer verklaarbaar.
Immers wordt door het aangaan van. geldleeningen
de schuld der vereeniging verzwaard.
De schuldenlast eener coöperatieve vereeniging valt
zelfs ten slotte terug op de leden zelve, zij het dan ook
in zekere mate en naar zekere verhouding. (Bij derge
lijke vereenigingen met beperking der aansprakelijkheid
tot een bepaald, vooraf statutair vastgesteld bedrag, gaat
dit laatste niet geheel opj.
Daarom is het 'begrijpelijk, dat de ledenvergadering
zich alle rechten in dezen voorbehoudt.
Komen dergelijke bepalingen in de statuten eener
vereeniging voor, dan dient daarop terdege te worden
gelet.
Immers, de bank wordt ondersteld, kennis van die
statuten te hebben genomen en dus te weten, hoever
het bestuur der vereeniging in dit opzicht kan gaan.
Daarmede rekening te houden is voor de bank van
het grootste belang.
Bij mogelijk eindigen eener coöperatieve vereeniging
met een nadeelig saldo, zouden toch de leden, krachtens
de bepalingen over de aansprakelijkheid aangesproken,
er allicht een verweer in zoeken, wanneer die grens over
schreden was, en zich waarschijnlijk niet zonder succes
tegen betaling verzetten.
Zij zouden dan de schuld van de vereeniging en van
hen zeiven als leden (en aansprakelijke personenweten
af te wentelen op de personen, die toen, ten tijlde der
geldleening, het bestuur vormden en de statutaire be
palingen op dit punt niet waren nagekomen.
(Bij andere dan Coöperatieve Vereenigingen zoude men
mogelijk evenzeer op dien grond bedoelde schuld als
„vereenigingsschuld" ontkennen.)
Mocht dus in de statuten de bevoegdheid tot geld
opname aan de algemeene vergadering zijn voor
behouden, dan zal het bestuur der betrokken vereeni
ging, ingeval liet gelden wil opnemen, moeten aantoonen,
dat de algemeene vergadering daartoe besloot en het
bestuur machtigde, die gelden op te nemen. (Dat is
voor ieder afzonderlijk geval noodzakelijk
Daarvan kan blijken door overlegging van een uit
treksel uit de notulen der algemeene vergadering, waarin
hierover werd gehandeld, welk uittreksel door den se
cretaris, moet zijn geteekend en bij de betrokken bank
moet blijven berusten.
(Het behoeft niet op zegel te worden gesteld.)
Voor dit uittreksel kan het volgend model dienen
„UITTREKSEL uit de notulen der Ver
gadering van de Leden der Vereeniging
gevestigd te
gehouden op den
19
„Op voorstel van wordt
„met (b.v. algemeene) stemmen besloten
„tot het aanvragen van een voorschot, groot
gulden bij de Coöpe-
„ratieve Boerenleenbank te
„en het Bestuur gemachtigd, deze gekllee-
„ning aan te gaan, onder zoodanige voor
gaarden, als het bestuur met de geldschiet-
„ster zal overeen komen."
„Voor extract,
secretaris."
(Is goedkeuring noodig van dan raad van toezicht,
dan zal een extract uit de notulen van de vergadering
van dien raad moeten worden overgelegd.)
Komen wij tot het geval, dat het bestuur bevoegd is,
eigenmachtig tot een bepaald bedrag gelden op te nemen,
dan merkefi wij op, dat het bestuur eener bank niet con
troleeren kan, of het bestuur dier vereeniging wel binnen
de gestelde perken blijft.
Immers zoude het door geldopname elders dan bij de
bank, dat aangegeven maximum kunnen overschrijden.
In dergelijke gevallen beschouwe de bank het, als
ware het bestuur in het geheet niet bevoegd en eische
het de .overlegging van het bewijs, dat de algemeene
vergadering daartoe besloot en het bestuur machtigde,
een en ander op de wijze en in voege als boven is aan
gegeven.
(Veelal is het bestuur ook niet gerechtigd, zonder
goedkeuring van raad van toezicht of ledenvergadering
de goederen der vereeniging met hypotheek te bezwaren,
ten einde den schuideischer zekerheid voor de terugbe
taling van het geleende te verschaffen.)
Wanneer de statuten de bepaling inhouden, „dat het
„bedrijfskapitaal zal worden gevonden uit de inleggeklen
„der leden en uit de jaarlijksche contributiën", zonder
dat daarnevens nog eene andere wijze wordt aangegeven,
0111 aan dat kapitaal te komen, zoo zal van geldopname
tot dat doel o. i. geen sprake kunnen zijn.
Immers had men dit gewild, zoo had het uitdruk
kelijk met even zoovele woorden moeten worden gezegd.
Nu dit niet zoo is, achten wij deze wijze, om aan
dat kapitaal te komen, uitgesloten.
De bewering, dat de algemeene vergadering tóch
daartoe de macht heeft, gaat uit van de .onderstelling,
dat zij boven de statuten zoude staan, wat naar onze
meening niet het geval kan zijn.
Wil de betrokken vereeniging gelden opnemen, dan
zal zij eerst door wijziging en vervollediging dier sta
tuten de mogelijkheid daartoe moeten scheppen.
Wij komen nu tot het geval, dat de statuten zich in
het geheel niet over de geldmiddelen uitlaten. (In meer
dere statuten is, vreemd genoeg, aangaande dit punt,
geene enkele bepaling opgenomen.)
Men huldigt de opvatting, dat zij desniettegenstaande
alsdan die bevoegdheid, om gelden op te nemen, bezit.
Immers ligt die bevoegdheid tenzij zij', als in het
voorgaand geval, door de statuten zelve is beperkt
per se in haar wezen als rechtspersoon opgesloten. Ook
al mag die bevoegdheid niet beschouwd worden als eene
speciale karaktertrek van haar, en dit in tegenstelling
met de vereeniging, welke de rechtspersoonlijkheid mist,
aangezien niet daarin het kenmerkend verschil tusschen
beide soorten vereenigingen moet worden gezocht zoo
is toch die bevoegdheid als het ware saamgeweven met
haar „pers.OQnüj\k" bestaan.
Hoewel nu deze opvatting gebaseerd is op de wet,
zoo geven wij' er toch den voorkeur aan, dat de sta
tuten zelve, zij1 het dan ook volledigheidshalve, eene
regeling van dit zoo gewichtig punt inhouden.
Het is zelfs de vraag, of het niet raadzaam zoude zijn,
dat de banken zich van eenige finantiëele relatie met
uitzondering van het in depot nemen van gelden in