de RAIFFEISEN-BODE. boven reeds vermelde feit, dat beide colleges geza menlijk vergaderen of meer juist dat steeds de bestuursleden tegenwoordig zijn bij vergaderingen van den Raad en omgekeerd de leden van den Raad bij ver gaderingen van het Bestuur. Dat de belangen der bank worden gebaat door nu en dan eens gezamenlijk besprekingen over den gang van zaken te houden, wordt gaarne toegegeven. Bij dergelijke vergaderingen korne men echter met samen als Raad en Bestuur, maar als leden van den Raad en als leden van het Bestuur, m. a. w. het zij geene vergadering van twee college's, maar eene vergadering van die personen, die in het organisme der vereeniging meer in het bijzonder tot behartiging van hare belangen zijn aangewezen. Juist echter, dat bij vele onzer banken èn Raad en Bestuur tegelijk vergaderen, komt ons bedenkelijk voor. In de eerste plaats dient opgemerkt, dat beide col- lege's een verschillenden werkkring hebben, in de sta tuten duidelijk aangegeven. Ware dit niet zoo, dan zoude één dier beide zijn recht van bestaan verloren hebben. Toch is dit niet de voornaamste reden, waarom wij! die gewoonte zouden willen uitgebannen zien. Veeleer is die hierin gelegen, dat aan beide col lege's ieder afzonderlijk beslissingen staan te nemen in aangelegenheden, waarin leden tot het andere college behoorend, betrokken zijn. Zoo wordt den raad opgedragen, zoo noodig een be stuurslid te schorsen, te beslissen over het verleenen van voorschotten aan - en het aannemen als borgen van bestuursleden, terwijl omgekeerd het bestuur, als een lid, tot den Raad behoorende, voorschot vraagt of als borg zal optreden, vrij dient te staan in zijne beslissing. Nu zal in de praktijk hij, wiens zaak wordt behandeld, wel geen deel aan die beraadslagingen nemen. Dit toch ware al te dwaas. Zelfs zal hij wel niet bij die beraad slaging tegenwoordig zijn, maar waar toch dergelijke beraadslagingen, zoowel in de vergaderingen van be stuur, als, en vooral, in die van den raad, steeds aan de orde zullen komen men zie art. 22 der statuten, waar de verplichtingen! van den raad worden omschreven, komt het ons voor, dat voor een tegelijk-vergaderen geen motief is te vinden, ja, dat door deze omstandig heid juist een afzonderlijk vergaderen wordt gewettigd en gevorderd. De Raad heeft voorts toezicht te houden niet alleen in het algemeen op den goeden en geregelden gang an zaken, maar hij' is juist aangewezen, toe te zien op liet Bestuur en zijne handelingen. In zooverre is het Bestuur onder den Raad gesteld. Hij moet zorgen, dat de wet en de statuten door het Bestuur worden nageleefd en hij zal bij gebleken onregelmatigheden en zoo dikwijls de belangen der vereeniging naar zijn oordeel in gevaar komen, tusschen beide moeten treden en eene algemeene vergadering oproepen. Hij is, als het ware, het college, dat er zorg voor moet dragen, dat het Bestuur, hetwelk de vereeniging tegenover derden kan verbinden., blijft binnen de perken en geen daden begaat, die de belangen der vereeniging komen schaden. Het bestuur treedt, als reeds gezegd, naar buiten op. Het vertegenwoordigt de vereeniging en zijne handelingen werken daardoor terug op de leden. Maar juist, omdat het zoo groote macht heeft, is toe zicht noodig en daartoe is de Raad geroepen. Alles genoeg, om duidelijk te doen zien, dat beider werkkring zeer verre uiteenloopt. Maar waartoe dient dan dat tegelijk-vergaderen, als toch de leden van den Raad niet bij aangelegenheden van het Bestuur mogen medepraten, noch stem hebben, noch omgekeerd - de leden van het Bestuur bij zaken, welke den Raad aangaan Dat somtijds wederzijds voorlichting kan noodig zijn, is nog geen beweegreden, om steeds tegelijk te verga deren, daar toch ook zonder dat, wel die voorlichting kan worden verkregen. Voorts zal in dergelijke vergaderingen de leiding nu eens bij den voorzitter van het Bestuur, dan bij die van den Raad berusten. Immers zal er nu eens eene bestuurs- aangelegenheid aan de orde komen, dan weer een onder werp, dat den Raad aanbelangt. Het schijnt ook vrij lastig, goede notulen van der gelijke vergaderingen te houdeneen gedeelte van het verhandelde behoort in de notulen van het ééne college, een ander gedeelte in die van het andere. Door afzonderlijk te vergaderen, voorkomt men, dat het tusschen twee kollege's, waarvan het eene op het

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1911 | | pagina 2