7
Gastcolumn
B B 13e jaargang 2004 05
De kringen hadden het voortouw bij het
inkleuren van de nieuwe kaart van
Nederland. 'Een bevestiging van het ver
trouwen in de kracht van de kringen en
de kringbesturen', meent Schenke. Als de
vraag voorligt of die aanpak ook kan
worden toegepast bij andere onderwer
pen, tekent hij aan de belasting zeer
zwaar te vinden. 'De 2005+ exercitie heeft
veel tijd en energie gekost. Een ander
aspect is dat het kringbestuur en het
regiokantoor soms met de handen in het
haar zitten als banken met een afwijkende
mening niet meewillen. Al met al heb ik
grote aarzeling om zaken vaker op die
manier te tackelen.' Ook volgens de ande
ren zou dat zeker niet structureel moeten
worden. 'Het past formeel niet in de rol
van het kringbestuur.' Koomen merkt fijn
tjes op dat de kringvoorzitters al wel een
beetje 'ja' hebben gezegd. Al met al zijn de
mannen van mening dat het in het organi-
satiebelang incidenteel zou kunnen. Ook
het samenvoegen van kringen komt even
ter sprake, maar heeft geen prioriteit.
'Eerst maar eens opschalen en dan verder
zien', zegt Gaastra.
'Voor mij hebben de kringen de kracht',
stelt Koomen gevraagd naar de betekenis
van de kringen anno 2004. Hij wijst nog
eens op de cruciale rol in de totstandko
ming van de nieuwe governance. 'Maar,
let wel, de CCC is geen nieuwe raad van
beheer, wel de smeerolie die frictie tussen
de bestuurslagen moet voorkomen.'
Gaastra typeert de kringen als aandrijfas
tussen het centrale apparaat en lokale
ledeninvloed. 'Ons coöperatieve bestel
draait erop.' Van Daelen vult aan dat een
andere belangrijke functie van de kringen
ligt in de draagvlakvergroting door het
bottom-up proces. 'En als de kringen iets
niet zien zitten, gebeurt het niet', ver
woordt hij het gevoelen. Schenke onder
streept dat de kringen in coöperatieve
kwesties de deskundigheid hebben. Dat
moet een garantie zijn voor behoud van
autonome ruimte en coöperatieve sterkte.'
Dar het initiatiefrecht hierbij in de prak
tijk snel zou kunnen worden toegepast,
staat de vier kringvoorzitters en de regio
directeur helder voor ogen.
De recente discussies over opschaling van
de Rabobanken binnen onderscheiden
marktgebieden waren gestoeld op gede
gen ruimtelijke en economische analyses.
Het bureau Logica leverde een onderbou
wing die klinkt als een klok. Wat kan een
stads- en plattelandshistoricus daar nog
aan toevoegen?
Wel iets. Want geschiedenis is een relative
rende wetenschap die de lange termijn
scherp in het oog houdt en daarbij niet
alleen terugkijkt, maar ook vooruit. Dat
levert inzichten op die in de rapporten nog
niet zo direct zijn terug te vinden. Een
voorbeeld is dat de locatie van een
Rabobank - dikwijls onterecht - als een
hard gegeven wordt gepresenteerd. Vanuit
historisch perspectief blijkt de plaats van
vestiging niet zelden een kwestie van toe
valligheid. Concurrentie en lokaal onderne
merschap speelden daarin een rol. De
exacte plaats is een relatief gegeven.
Over de lange termijn bezien doet ook de
in de strijd geworpen tegenstelling tussen
stedelijke banken en plattelandsbanken
wat geforceerd aan. Daarbij gaat men
schijnbaar nog uit van een tastbaar onder
scheid tussen multifunctionele steden en
een monofunctioneel - agrarisch - platte
land. Maar inmiddels herbergt ook het plat
teland een veelvoud aan functies en elk
jaar wordt er wel een dorp zo opgetuigd -
met een industrieterrein, een vinexwijk en
soms een nieuw gemeentehuis - dat eigen
lijk van een stad gesproken dient te wor
den. Aan die multifunctionaliteit dragen
ook vaak de Rabobanken bij. Die zijn
gevestigd of gepland in watje binnen plat
telandsgemeenten 'het hoofddorp' zou
kunnen noemen, maar wat eigenlijk 'de
hoofdstad' is of zal worden. Met name bij
gemeentelijke herindelingen gaat de trans
formatie van zo'n dorp naar stad heel snel.
Provincies waar al een herindeling heeft
plaatsgevonden, laten dat goed zien. De
andere staat dat nog te wachten. Het komt
erop neer dat het plattelandsimago achter
haald is.
Wat is er trouwens tegen stedelijke ban
ken? Een kleine, niet representatieve
enquête onder mijn Groningse studenten
liet zien dat de meeste een Rabopas heb
ben. Als voornaamste argument kwam
naar voren dat de Rabobank wat minder
winstbelust leek en wat cultureler. Ook
werd gemeld dat 'ze' niet zo moeilijk
deden bij rood staan. Dus in universiteits
steden zit de Rabobank blijkbaar goed.
Veel studenten zullen, mits ze de goede
studie hebben gekozen, belangrijke poten
tiële klanten worden. Laten we bij dit alles
ook niet uit het oog verliezen dat het
begrip afstand in de loop der tijd een
andere inhoud heeft gekregen. Veel wordt
elektronisch afgehandeld. Dat wordt eens
te meer benadrukt door het feit dat juist
studenten meer gebaat zijn bij een pinau
tomaat om de hoek dan een volledige
bank. Een enkele bank is zelfs al bezig een
groot deel van de activiteiten naar lage
lonen landen over te brengen. Als het loket
van deze concurenten straks in New Dehli
staat, is een Rabobank in Amsterdam al
relatief dichtbij.
Het is duidelijk dat de toekomst van de
Rabobanken in de steden ligt: van verste
delijkte plattelandsgemeenten tot universi
teitssteden. Weilandwinkels hebben het bij
ons nooit goed gedaan. Waarom zouden
weilandbanken het dan redden?
Maatschappij
functiB hoogleraar Economische en Sociale Geschiedenis
Rijksuniversiteit Groningen en hoogleraar Agrarische
Geschiedenis Wageningen Universiteit
e-maunp.kooij@let.rug.nl