Moderne coöperatie met collectieve structuur? W Organisatie Jitgelicht e-mail: o.f.vbekkum@nyenrode.nl fotografie: Katinka Binnendijk BankdrBestuurder 10e jaargang 01/3 Dr. ir. Onno Frank van Bekkum, Universiteit Nyenrode, adviseur bij Adviescentrum Coöperatieontwikkeling Het lidmaatschap van een coöperatieve Rabobank is ■^moeilijk te vergelijken met een zuivelcoöperatie. Want het lidmaatschap van een bank is qua belevenis, betrokkenheid en afhankelijkheid een stuk anders. Toch zijn er zaken waar alle coöperaties rekening mee moe ten houden. Ledenfinanciering Elke coöperatie is afhankelijk van ledenfinanciering. Ook het toevoegen van winst aan de alge mene reserves - zoals Rabobank doet - is een vorm van ledenfi nanciering. De leden besluiten immers als collectief om het eigen vermogen op deze manier te versterken. De bereidheid van leden om te investeren in hun coöperatie hangt af van prikkels die zij daartoe ontvangen. Bij hoge investeringen zijn sterkere prikkels nodig, want anders treedt al snel het gevaar op van meeliftgedrag ('free riding'Zijn er veel leden met een diverse samenstelling, dan neemt de kans op meeliftgedrag toe. In dat geval is een relatief sterkere prik kel nodig om leden tot participa tie te bewegen. Het gevaar bestaat ook dat leden weigeren om mee te financieren, waardoor de coöperatie is aangewezen op externe financiering. Daarmee kan de behartiging van het ledenbelang in het geding komen. Meeliftgedrag Meeliftgedrag is veelal te voor komen door leden 'exclusiviteit' te bieden. Dit kan door het inbouwen van individuele belo ningen die afhankelijk zijn van strategie differentiatie (van standaard- tot merkproduct) it. struct. combinatie structuur: (van collectief tot geïndividualiseerd) het gedrag van het lid. Toegepast op de relaties die een lid met zijn coöperatie heeft, geeft dat het volgende beeld: Ten aanzien van de gebruikers- relatie - de centrale relatie tus sen lid en coöperatie - impli ceert het dat leden en niet- leden verschillend bediend moeten worden. Het betekent ook dat binnen het lidmaat schap te onderscheiden catego rieën moeten zijn, zodat ieder een krijgt wat hem toekomt. Gaat het om de investerings relatie - die bij de coöperatie ondersteunend is en niet lei dend, zoals bij de vennoot schappelijke onderneming - dan moet gedacht worden aan eigen vermogensvorming niet door het lidmaatschap als col lectief, maar individueel. Dat wil zeggen vormen van leden aandelen in plaats van algeme ne reserves. Kijkend naar de zeggenschaps relatie - zeggenschap over het gebruik en investeringen in de coöperatie - leidt het verster ken van ledenprikkels tot het differentiëren in de stemverde ling. Meeliftgedrag (of onver- strategie: kostenleiderschap (van klein tot grootschalig) schilligheid) neemt af als bij voorbeeld een kleine groep grootgebruikers qua stemaan- tallen niet meer gedomineerd wordt door een omvangrijke groep kleine gebruikers. De vierde relatie is die van solidariteit. Door veel te inves teren in het 'groepsgevoel' van coöperatieleden zijn te zwakke prikkels in de eerste drie rela ties min of meer te camoufle ren. Coöperatieve typologieën In de coöperatieve modellenku- bus wordt onderscheid gemaakt naar verschillende typen coöpe raties op basis van strategische- en structuurkenmerken. Aansluitende op de terminologie van Michael Porter geeft de X-as de kostenleiderstrategie weer, waarbij schaalgrootte een belangrijke factor is om efficiën tie verhogen. De Y-as vertegen woordigt de differentiatiestrate gie, ofwel toegevoegde waarde. De Z-as (naar voren toe) geeft de structuur aan van sterk col lectief (o.a. investeringsrelatie: algemene reserves) tot sterk geïn dividualiseerd (o.a. ledenaande- Het proefschrift "Cooperative Models and Farm Policy Reform: Exploring Structure-Strategy Matches of Dairy Cooperatives in Protected vs. Liberalized Markets" is verkrijgbaar via de boekhandel: uitgeverij Van Gorcum, Assen, 2001, ISBN 90-232 3690-4. Het kost ƒ49,50. len op naam). De hoekpunten van de kubus tonen consistente combinaties van strategie- en structuurkenmerken. Deze laten zich typeren als een 'dorps'-coö- peratie, een 'bulk'-coöperatie, een 'niche'-coöperatie en een 'toegevoegde waarde'-coöpera- tie. Nu hebben deze typologieën voor landbouwcoöperaties uiter aard een andere betekenis dan voor coöperatieve banken, maar de wetmatigheid van hogere toe gevoegde waarde (hoger langs de Y-as) en een sterker geïndividu aliseerde structuur lijkt onver minderd relevant voor de Rabobank. Strategie en structuur Van oorsprong ging het bij de Raiffeisenen- en Boerenleen banken natuurlijk om dorpscoö peraties bij uitstek. En hoewel het aantal producten enorm is gegroeid en de lokale Rabobank van nu een totaal andere onder neming is dan vroeger, is de schaalgrootte (X-as) toch beperkt gebleven tot lokale/ regionale markten. Een volume groei is wel gerealiseerd op cen traal niveau door bundeling van de lokale banken in Rabobank Nederland. Ook is op centraal niveau enorm geïnvesteerd in toegevoegde waarde via de aan koop van diverse dochters. Als groep is de Rabobank onmisken baar van de dorpscoöperatie ontwikkeld tot een 'toegevoegde waarde'-coöperatie. Maar wat is er in honderd jaar gebeurd met de coöperatieve structuur? Het lijkt erop dat er een sterkere prikkel nodig is om leden dichter bij de organisatie te betrekken, zowel lokaal als centraal.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Bank & Bestuurder' | 2001 | | pagina 22