Rabobank 100 jaar en vanuit de oriëntatie die met de toenmalige initiatiefne mers verbonden is te kijken naar de omstandigheden van mensen in deze tijd. Dat is bovendien actueel: extreme rijkdom in de westerse wereld roept de vraag op hoe die rijkdom bijdraagt aan maatschappelijke kwaliteit. Abram de Swaan heeft in zijn boek "Zorg en de Staat" laten zien dat het bestrijden van armoede moet worden opgevat als een onderdeel van een strategie om zelf je gang te kunnen gaan. Volgens De Swaan was de nood zaak om geld te geven, om aan charitas te doen, voor de rijken verdwenen op het moment dat de Staat die zorg overnam. Het zou de opstelling van de huidige rijken kunnen verklaren. In elk geval kan worden vastgesteld dat in ons land evenals in de Verenigde Staten mensen niet meer het gevoel hebben dat ze voor anderen in mate riële zin moeten zorgen of moeten helpen bij het schep pen van volwaardige leef- of arbeidsomstandigheden. De toestand in de westerse wereld anno 2000 is in veel opzichten onvergelijkbaar met de tijd van 1900. Er is wel armoede in Nederland, maar wat is armoede? Zijn er slechte, mensonwaardige arbeidsomstandigheden? Jawel, maar niet van een omvang dat het als maatschappelijk probleem ervaren wordt. En als zulke omstandigheden worden opgespoord wordt er onmiddellijk wat aan gedaan. Is er woeker? Er zijn tal van mogelijkheden om dat aan de kaak te stellen, is het niet via de wet dan is het wel via de moderne media. Is er eigenlijk nog iets te kla gen anno 2000 in Nederland? Wat een eeuw! Als de coöperatie uit nood geboren is en de grootste nood gelenigd lijkt, mensen elkaar niet meer nodig lijken te hebben om tot oplossingen te komen voor materiële of economische vraagstukken, wat is dan nog het nut van een coöperatie? Hoe heeft een Rabobank het dan een eeuw vol kunnen houden als de omstandigheden bij haar ontstaan allang zijn veranderd en veel van de problemen van die tijd nu lijken te zijn opgelost? Waarom zou ze moeten of kunnen blijven voortbestaan? Blijft ze als co- operatie bestaan uit nostalgie, of omdat het binnen de organisatie tekortschiet aan fantasie om het anders te organiseren, of omdat de mensen die er werken niet anders kunnen en het zo blijven doen zolang dat goed gaat. Of is er iets in de huidige tijd en in de toekomst waarin het coöperatieve concept opnieuw tot waarde komen kan? Het antwoord op al die vragen is te vinden in de ontwik kelingen in de tweede helft van de 20e eeuw. Wat we de laatste vijftig jaar meemaken is de industrialisatie van diensten. Die industrialisatie werd mogelijk dankzij de ontwikkelingen in informatie- en communicatietechnolo gie. Wat eerder door iemand voor iemand werd gedaan kan nu als product worden gedefinieerd, waarbij een sys teem het werk doet. Dat is in alle sectoren terug te vin den die diensten leveren. Op de eerste plaats de overheid. Die is nu meer dan ooit op te vatten als een orgaan dat regels opstelt die door systemen worden uitgevoerd. Poli tiek bedrijven is steeds meer geworden: systemen definië ren, regels aanvaardbaar maken en opleggen. De bank en verzekeringssector, de gezondheidszorg, de diensten in bedrijven aan bedrijfsonderdelen zijn opgebouwd uit en op basis van systemen. De huidige werkelijkheid is dat mensen in vrijwel elke hoedanigheid zijn bepaald door of in een systeem: als burger, klant, patiënt, hotelgast, als sportman, enz. En als medewerker ontwerpen, imple menteren of bedienen ze een systeem. We kunnen er niet omheen: in onze tijd leven we in een gedachte werkelijkheid waarbij informatietechnologie de haarvaten van onze samenleving heeft bereikt. Essenties van ons leven worden geraakt, essentiële vrijheidsgraden die voor welzijn van groot belang zijn worden bedreigd. Dat technologie in de vorm van systemen tot de haarva ten van onze samenleving is doorgedrongen wordt nog versterkt door het feit dat biotechnologie de essenties van leven heeft bereikt, levend materiaal door menselijk han delen in haar conceptie beïnvloedbaar en construeerbaar is geworden. Onze werkelijkheid is steeds meer gedacht en kunstmatig geworden. Wat een verschil met een eeuw geleden. In die gedachte en geconstrueerde werkelijkheid ontstaat een vorm van nood die luidt: hoe kan ik door wie wor den geholpen, wie kan ik vertrouwen om niet door syste men van mijn essentiële vrijheden te worden ontdaan? De huidige overheid kan die rol niet op zich nemen, want die overheid vertrouwt vooral op de kracht van systemen om maatschappelijke vraagstukken op te lossen. Bedrij ven die geen verschillen zien en dus mijn essenties als individu alleen maar kunnen definiëren in termen van producten of gegevens in systemen, kan ik ook niet ver trouwen. Voor wie geen verschillen ziet, is alles maak baar en is de wereld speelveld. Zulke bedrijven of bedrijfsonderdelen leveren producten die overal bruik baar zijn. Zij moeten en willen internationaliseren, moe ten een grotere schaal bereiken om misschien te over leven. Hoe zouden zulke bedrijven de kleine subtiele verschillen die voor mij essentieel zijn gewicht kunnen geven? Alleen een organisatie waar ik bij kan, die ik wer kelijk kan beïnvloeden, die in de ruimte staat waarin ikzelf sta en denk, die in staat is mij als vertrekpunt te kiezen, die de waarde kent van kleine en subtiele ver schillen, alleen zo'n organisatie lijkt te vertrouwen. Dat zijn in het algemeen kleine organisaties, die in mij zijn geïnteresseerd, mijn tijd kiezen als hun tijd en over de expertise beschikken om mij te helpen. Die ik ervaar als: "zij zijn er voor mij, ik word niet door hen gebruikt." Het kan geen organisatie zijn die zegt te gaan voor share- holder value. Het kan geen organisatie zijn die groot schaligheid als belangrijkste conditionerende factor heeft. Het kan een coöperatie zijn, als die werkelijk zo in de wereld staat en wil staan en zich daarnaar organiseert. Het kan een lokale Rabobank zijn. Profir W.L. van Dinten

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Bank & Bestuurder' | 1998 | | pagina 11