6 Selhorst (I.): 'Het is zeker zaak ook buiten de deur te kijken, maar we moeten er wel scherp op letten dat kandida ten het coöperatieve gevoel "onder de nagels hebben'" is MO te lang louter een herplaatsingsinstituut geweest.' Walsma ziet zeker het nut om als het even kan in een vacature te voorzien via MO. 'Maar dat mag nooit een harde regel worden. Dan krijgt het iets kunstmatigs.' Ook hij ziet MO zich graag ont wikkelen tot een vanzelfsprekende intermediair. Van der Linden waarschuwt dat MO er niet mee is gediend als ze voor de schone schijn wordt ingeschakeld. 'Er moeten geen spelletjes worden gespeeld. Dat er bijvoorbeeld een pro-forma sollicitatieprocedure via MO wordt afgewik keld, terwijl de benoeming al in kannen en kruiken is. Dat gebeurt wel eens en maakt veel directeuren huiverig. Bijgevolg zijn ze niet in de markt voor MO.' Vers bloed 'Onze kweekvijver is nu inderdaad te klein', constateert Tielen. 'De schaarste die er is maakt het noodzakelijk dat ook buiten de organisatie naar talent wordt gezocht.' Gezien de huidige capaciteit van MO kan hij zich voorstellen dat banken nog kiezen voor een parallelcircuit om in een vacature te voorzien. Hij vindt dat MO zich meer op de headhuntersfunctie zou moeten richten. 'Als MO zowel binnen als buiten de organisatie naar de juiste kandidaten speurt, kan dat er toe leiden dat MO automatisch in beeld komt bij het opvullen van een vacature.' Walsma is eveneens van mening dat MO zich ook moet richten op mensen van buiten de organisa tie en dan niet enkel voor de directeursfuncties. 'Er is nu al te zeer sprake van zelfbevruchting.' Selhorst gaat mee in de gedachte dat de instroom van vers bloed een goede zaak is. 'Het is zeker zaak ook buiten de deur te kijken, maar we moeten er wel scherp op letten dat kandidaten het coöperatieve gevoel "onder de nagels" hebben.' Het gezelschap vindt het vanzelfsprekend dat juist daarop bij de selectie extra wordt gelet. Van der Einden ziet nog het liefst dat dergelijke externe instronters niet direct in een eindverantwoordelijke functie terechtkomen. Selhorst: 'De praktijk leert dat er zeker een a twee jaar mee zijn gemoeid voor iemand zich aan de specifieke Rabocultuur en -structuur heeft aangepast.' Hij krijgt bijval van de anderen als hij ervoor pleit dat mensen van buiten zich in ieder geval eerst een tijd warmlopen, bijvoorbeeld via interimmanagement. Tielen merkt in dat verband op dat er ook sprake is van forse cultuurverschillen tussen Rabobank Nederland en de lokale banken. 'Dat zijn vaak twee verschillende werelden. Uitwisseling vanuit de lokale banken naar Rabobank Nederland zie ik nog wel, maar omgekeerd loopt dat proces minder soepel: mede werkers van Rabobank Nederland worden door de lokale banken vaak als externen beleefd. Ik zou dan zeg gen: begin die instroom eerst op het niveau van bijvoor beeld het segmentmanagement bij de lokale bank.' Walsma ziet ook goede kanten aan uitwisseling. 'Dat zal het functioneren van de coöperatie alleen maar ten goede komen', denkt hij. Lokale zelfstandigheid ongemoeid laten Een ander punt is of het maximeren van de verblijfsduur tot vijf a zeven jaar misschien een betere doorstroming van directeuren in de hand kan werken. Beerman, die zich in het kader van zijn MBA-studie aan Nijenrode met een collega in deze materie heeft verdiept, denkt dat dit grosso modo een goed effect zal hebben. Anderzijds kan het stellen van zo'n termijn redelijk bedreigend uitwerken voor met name de wat oudere directeuren. De anderen zijn met hem van mening dat met de verblijfsduur niet te rigide moet worden omgesprongen. Tielen: 'I let gaat om een richtlijn, een advies, dat met de nodige flexibiliteit moet worden gehanteerd.' Beerman toetst ]nog de gedachte of het niet goed zou zijn alle directeuren in dienst te laten treden bij een aparte BV. 'Het voordeel daarvan is dat bij benoemingen een betere aanslui ting kan worden gevonden tussen het per soonlijk profiel van de directeur en het voor de desbetreffende bank benodigde functieprofiel. Ontwikkelt de bank zich zodanig dat het functieprofiel niet meer aansluit aan het persoonlijke profiel van de directeur, dan kan hij weer elders worden benoemd. Je bent dan ook af van rigide afspraken over functieverblijfstijden. Je laat je dan meer leiden door de vraag welke directeur de kwaliteiten heeft om een bepaalde bank in een bepaalde fase van haar ont wikkeling te leiden. Ik voeg er direct aan toe dat ik dan niet denk aan een handelsbankachtige constructie', stelt hij. 'Maar daar lijkt het toch wel wat op', reageert Tie len. 'We moeten in onze oplossingen het coöperatieve karakter en de autonomie van de lokale besturen respec teren: zij willen een directeur kunnen selecteren die bij hun bank past.' Ook Walsma wil in ieder geval de lokale zelfstandigheid ongemoeid laten. Met het oog daarop kan iedereen zich vinden in de conclusie van Selhorst, dat de rol van het bestuur, en met name die van de voorzitter, in hoge mate bepalend is voor het welslagen van MO- 2000. 'Wanneer voorzitters binnen volwassen verhoudin gen hun rol in loopbaanontwikkeling van hun directeur goed oppakken en de juiste signalen richting MO wor den afgeven, maken we met MO-2000 een hele grote sprong vooruit.'

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Bank & Bestuurder' | 1998 | | pagina 6