De CAAR- een
onbegrepen instituut?
N
Column
-f
4
Per 1 januari 1997 begint de CAAR, de
Centrale Adviesraad Arbeidsaangele-
genheden Rabobankorganisatie, aan
een nieuwe zittingsperiode van vier jaar. Alle
reden dus om terug te kijken en een blik te
werpen op de toekomst van dit adviescollege.
In de afgelopen periode vierde de CAAR haar
10-jarig bestaan; een feit, dat aanleiding gaf
tot een herbezinning op het eigen functione
ren. Bij deze evaluatie kwam de bestaans
noodzaak van een dergelijk college in de
Rabobankorganisatie onbetwist naar voren. In
de grote adviesstroom aan de Raad van
Beheer is de CAAR het centrale punt met
betrekking tot het human resourcebeleid van
de organisatie, zoals de Centrale Kringverga
dering dat is met betrekking tot het algemene
beleid.
De CAAR bestaat uit een werknemersdelega
tie van 17 en een werkgeversdelegatie van 5
personen, die gezamenlijk advies uitbrengen.
Het daarbij behorende uitgebreide overleg -
ook met de eigen achterban - vormt één
groot hoor en wederhoor vanuit alle hoeken
van de organisatie en omgekeerd. Het
behoeft geen betoog dat alleen een perfecte
structuur en organisatie van dit overleg tot
een optimaal resultaat kunnen leiden. En
daaronder versta ik duidelijkheid en gedra
genheid bij alle betrokkenen. Hieraan kan
slechts worden voldaan indien CAAR-leden
voldoende zijn toegerust voor hun taak. Wat
de werkgeversdelegatie betreft, zie ik dit toe
gerust zijn vooral als een eigen verantwoorde
lijkheid: de leden dienen breed georiënteerd
te zijn in de Rabobankorganisatie en ze die
nen te beschikken over een ruime maatschap
pelijke interesse, vooral op het human re
source-gebied. Ook aan hun denkniveau
mogen hoge eisen worden gesteld. De leden
van de werkgeversdelegatie zullen bij mede
bestuurders van aangesloten banken - hun
feitelijke achterban - zelfzorgen voor de
nodige feedback.
De werknemersdelegatie vervult een uitge
sproken rol in de CAAR. De leden worden
gekozen uit de regiocommissies, gevormd
uit medewerkers van plaatselijke banken.
Ook het overleg met de regiocommissies
verloopt gestructureerd. Onnodig te zeggen
dat hier zo mogelijk het toegerust zijn voor
de taak nog belangrijker is. Vanuit dit inzicht
is in de afgelopen periode veel aandacht aan
verdere professionalisering besteed. Ook
worden de werknemersleden in staat
gesteld de nodige tijd aan CAAR werkzaam
heden te besteden zonder dat dit te allen
tijde ten koste moet gaan van het werk bij
de bank of de eigen vrije tijd. Ook zijn er
voor werknemersleden specifieke oplei
dingsmogelijkheden geschapen, dit alles
met het doel om adequaat aan het overleg
te kunnen deelnemen.
Als we het wagen een voorzichtige blik in de
toekomst te werpen, dan zou ik de conclusie
aandurven dat de CAAR in de eerstkomende
jaren een zich wijzigende, maar ook een in
belang toenemende taak krijgt. De visies, ver
woord in het human resourcebeleid en uit
mondend in volwassen arbeidsverhoudingen,
plaatsen immers de werkgever en de werkne
mer in een andere verhouding tot elkaar. De
werkgever dient uit zijn ivoren toren te komen
en zal met zijn medewerkers een hecht team
moeten vormen. Medewerkers weten zich
immers verantwoordelijk voor hun eigen func
tioneren en werken daar ook aan. De kwali
teitsslag van Visie '98 betekent voor dat team
een ware uitdaging om woorden in daden om
te zetten. Tenslotte zal de eigentijdse invulling
van de coöperatiegedachte aangeven, hoe dit
geheel zich naar buiten toe manifesteert en
inhoud geeft aan de coöperatieve doelstel
ling.
De CAAR is bij al deze ontwikkelingen ten
zeerste betrokken en zal zich - breed gedra
gen in de Rabobankorganisatie - ten volle
inzetten bij de realisatie ervan.
mr. Marijke van Berckel-Wreesmann,
lid werkgeversdelegatie CAAR
lid raad van toezicht Rabobank Geldrop-Heeze-
Sterksel