Een onlosmakelijke twee-eenheid In de eerste maanden van 1995 maakte de Rabobank- organisatie een begin met de Coöperatiediscussie. Inmiddels zijn we ruim anderhalf jaar en vier discus sierondes verder. De onderwerpen Belang en Betrokken heid zijn op enkele - niet onbelangrijke - onderdelen na afgerond. Zo zal de organisatie zich nog moeten buigen over de vormgeving van het lidmaatschap en van de daaraan verbonden aansprakelijkheid. In de volgende en laatste fase van de discussie staat het Beheer van de coöperatie op de agenda. Dit onderwerp vormt ook de logische afsluiting van de discussie, nu we duidelijkheid hebben gekregen over de vragen wat we (willen) zijn en welke ambities we hebben. Het beheer van de coöperatie zal naadloos moeten aansluiten op die doelstellingen en ambities. We willen een brede financiële dienstverlener zijn met meer betrokken leden en een sterke lokale profilering. Dat is ons voornaamste coöperatieve uitgangspunt. Onze ambitie ligt dus in het leveren van de best mogelijke financiële dienstverlening aan alle klanten. De klant is het vertrekpunt voor ons handelen. Als we hierin slagen vormt dat de basis voor een geloofwaardige coöperatie. De coöperatie bedient zich van haar bankbedrijf om deze ambitie vorm te geven. Het is dan ook niet verwonderlijk dat - parallel aan de Coöperatiediscussie - diezelfde oriëntatie op de klant ook centraal staat bij de wijzigingen die we reali: ren in onze dienstverle ning in het kader van Visie '98. De gekozen dienstverleningsdoel stelling kan worden beschouwd als het fun dament onder Visie '98. De coöperatieve gedragscode wordt daarmee automatisch richtinggevend voor de wijze waarop de Rabobank in het kader van Visie '98 haar dienstverlening aan de klanten gaat inrich ten. We kunnen nu ook vaststellen dat de Raiffeisenfilo- sofie in de Coöperatiediscussie als constante factor over eind is gebleven. Deze filosofie verplicht ons te zorgen voor een modern en efficiënt bankbedrijf, dat voortdu rend moet worden aangepast aan de eisen van de tijd. Vernieuwing is de enige weg om dat te realiseren. Het gaat in essentie om het realiseren van een dienstverle- ningsbedrijf, dat kan voorzien in de financiële behoeften van de moderne mens. Vanuit onze hoofddoelstelling - de best mogelijke finan ciële dienstverlening voor onze klanten - kunnen we ook doelen verwezenlijken met een meer ideëel karakter, te weten het helpen van mensen om hun ambities te verwe zenlijken en het steunen van doeleinden van plaatselijk en algemeen belang. Deze activiteiten staan niet los van het bankbedrijf, maar moeten uit de hoofddoelstelling worden bekostigd. Door onze verenigingsstructuur hebben we geen enkel ander belang dan dat van onze klanten. En als klanten dat willen, kunnen ze lid worden. Dan krijgen ze zeggen schap en via het uitoefenen daarvan mogen en kunnen ze de bank de maat nemen over de dienstverlening. De Rabobank is daarmee uniek en onderscheidend in de financiële sector in ons land. Het is kunstmatig om een onderscheid te maken tussen vereniging en bank in termen als 'de directeur is er voor de bank en het bestuur voor de vereniging'. De bank is het instrument waarvan de vereniging zich bedient om haar doelstellingen te verwezenlijken. Bank en vereniging vormen een onlosmakelijke twee-eenheid. In de komende maanden zal de discussie zich nadrukke- ijk gaan richten op het Beheer van de vereniging, discussieronde belooft buitengewoon iend te worden, omdat zij zeker gevol gen zal hebben voor de wijze waarop lokale banken worden bestuurd. Ech ter, welke besturingsvorm ook wordt gekozen - of de directie nu wel of niet een bestuurlijk- statutaire status krijgt, of de functie van bestuur en raad van toezicht verandert - de discussie zal in elk geval moeten leiden tot een bestuurlijke structuur bij de lokale banken die maximaal past bij de uitkomsten van de tot nu toe gevoerde discussie en die de twee-eenheid van bank en vereniging als uitgangspunt kent. Ians Roosen

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Bank & Bestuurder' | 1996 | | pagina 3