de resultaten van de drie banken valt op dat de ontwikkeling van de winst bij de Rabobank de afgelopen jaren het toonbeeld van stabili teit is geweest. De groei van de brutowinst varieerde bij de UBS van -37,5% (1994) tot 90,4% (1991bij de DB waren de schommelin gen eveneens aanzienlijk van -32,3% (1994) tot 39,7% (1993), terwijl de groei van de bruto winst bij de Rabobank slechts fluctueerde tus sen 5,6% (1992) en 9,7% (1994). Gedurende het eerste halfjaar van 1995 heeft bovendien alleen de Rabobank een groei van de bruto winst gerealiseerd. Ook op andere terreinen zijn er verschillen. Het blijkt dat de Rabobank, per ultimo 1994, relatief de grootste is in kredieten en leningen (67% van het balanstotaal, tegen de DB 59% en de UBS 50%) en in toevertrouwde midde len (respectievelijk 56%, 46% en 51%). In inter- bancaire activiteiten is de Rabobank de klein ste. Hieruit komt het bekende beeld van de Rabobank naar voren: een kredietcoöperatie, vooral gericht op het binnenland. Van de tota le baten bestaat het leeuwedeel (77%) bij de Rabobank uit rentewinst. Bij DB is dat 43% en bij UBS 39%. Het grote belang van de rente voor de totale baten is één van de redenen van de stabiliteit van de winstontwikkeling bij de Rabobank. De opbrengsten uit effecten en deelnemingen, en de resultaten uit financiële transacties nemen bij de DB en bij de UBS in 1994 een groter deel van de baten voor hun rekening dan bij de Rabobank. Gekeken naar de brutowinst en het resultaat voor en na belasting in procenten van het balanstotaal (gemiddeld over 1990 t/m 1994) blijkt dat de drie banken elkaar niet ver ontlopen (bruto winst: DB 1,2%, UBS en Rabo 1,0%; resultaat voor belasting: alle drie 0,7% en resultaat na belasting: DB 0,3% en UBS en Rabo 0,5%). Op het punt van de baten/lasten-verhouding scoort de Rabobank thans het beste; gekeken naar de gemiddelde baten/lasten-verhouding (1990 t/m 1994) is deze bij de UBS en de Rabo bank het hoogst, terwijl voor de DB een aan zienlijk lagere verhouding resulteerde (1,51 respectievelijk 1,50; DB 1,46). Vanzelfsprekend is ook bij deze ratio sprake van een veel sta bieler beeld bij ons dan bij de anderen. Op het gebied van de derivaten (zie voor dit onderwerp ook de bijdrage in Bestuurder Bank van juli 1995, blz. Men 15) is de UBS, gevolgd door de DB, een aanmerkelijke grote re partij dan de Rabobank. Zo is bijvoorbeeld het gewogen kredietequivalent (een graad meter van de omvang en risico's van deriva ten) bij de UBS 16, bij de DB Men bij de Rabo bank 2 miljard gulden. Naarmate het aandeel van de derivatenhandel in de activiteiten van een bank groter is, kunnen ook de daarmee verband houdende risico's stijgen. De solvabiliteit van de drie banken is volgens de daarvoor geldende maatstaf, de BIS-ratio, van de Rabobank in de periode van 1990 t/m 1994 steeds hoger geweest dan die van de DB en de UBS. De gemiddelde (van de periode 1990 t/m 1994) BIS-ratio voor het kernkapitaal is voor de DB slechts 5,7 en voor UBS 8,6, ter wijl voor de Rabobank deze belangrijke ratio gemiddeld 9,1 is geweest. De Rabobank is der halve de meest solvabele bank van de top drie. Tot slot kan er nog op worden gewezen dat de Rabobank een groot aandeel heeft in min der risicovolle sectoren, zoals woninghypo theken en de agrarische sector. De (relatieve) eenzijdigheid van onze uitzettingenstructuur wordt echter door de ratinginstituten negatief beoordeeld. De grotere diversiteit bij de DB en de UBS geldt mogelijk als een positief aspect. Daarentegen zal het grotere 'Investment Bank'-karakter van deze banken - met als gevolg grotere winstschommelingen - waar schijnlijk negatief worden gewaardeerd. In dit verband is het echter van belang dat volgens de financiële pers (het blad 'Risk') de triple-A rating van de DB samenhangt met de conser vatieve aard van haar medewerkers. Voor ons is het niet goed begrijpelijk waarom wij met de 'negative outlook' een gradatie lager worden beoordeeld dan de andere twee. Een verandering van hun 'outlook' is dan ook niet onwaarschijnlijk. Dat maakt de kansen op een verbetering van de onze overigens weer kleiner. Kerncijfers gezamenlijke aangesloten banken Medewerkers - aantallen - mensjaren Veranderingen t.o.v. januari 1995 -577 -632" September 1995 28.149 25.099 September 1994 28.858 25.877 Banken - aantal fusies - aantal banken - aantal vestigingen 29 -33 -38 2 562 1.932 Tarieven basistarief bestaande variabele leningen 0 - kapitaalmarktrente -1,1 - geldmarktrente -1,4 6,9 6,6 3,9 6,5 7,5 5,1 Definitie gewijzigd per 1 januari 1995. Voorheen waren WAO'ers, die gedeeltelijk zijn afgekeurd, volledig inbegrepen in de bezetting. Nu worden ze slechts meegerekend voor het aantal uren dat ze werkzaam zijn. De definitiewijziging leidt tot een daling van het aantal mensjaren van 107. (Bron: Rabobank NederlandFinancieel Economisch Beheer 15

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Bank & Bestuurder' | 1995 | | pagina 15