Column 4 ;-~&k Als je, zoals ik, zo'ri veertig jaar mee loopt in coöperatief Nederland, kom je er achter dat leidinggeven in deze bedrijfsvorm steeds sterker een dubbelzijdig karakter krijgt. Je dient namelijk de belangen van de leden èn die van de onderneming en haar medewerkers. Dat dubbelzijdige is er altijd geweest, maar krijgt een zwaarder accent. Enerzijds is dat een gevolg van de toenemende individualisering van het leden- belang, dat - in een markt waarin de concur rentie steeds heviger wordt - een voortdu rend groeiend produkten- en dienstenpakket vergt. Terecht vraagt het lid immers maat werk en even terecht moet in onze benade ring het ledenbelang voorop staan. Daar kun nen we alleen voor zorgen wanneer de rentabiliteit en dus de continuïteit van het bankbedrijf goed op peil blijft, en dat is de andere kant van die dubbelzijdigheid. Lei dinggeven in de huidige tijd betekent dus behartiging van het ledenbelang naast het groepsbelang, en beide komen nu en straks nadrukkelijker dan vroeger naar voren. Ik zeg met opzet 'naast' en niet 'versus' het groeps belang, want tot nu toe is bewezen dat dit coöperatieve concept voor alle belangheb benden goed werkt. Voor ons beleid vraagt deze sterkere dubbelzijdigheid meer toege spitste maatvoering en normering naar beide kanten, zowel bijvoorbeeld in onze expansie en efficiency, maar ook in onze rentabiliteits- doelstellingen. En dat bij een blijvende maat schappelijke verantwoordelijkheid om een betrouwbaar en betrokken bankbedrijf te zijn voor bedrijven en particulieren. Voor bestuur en directie wordt de functie zwaarder, indrin gender en meer complex. Ze moeten oog hebben voor nuances, voelhorens hebben in ondernemersland, innovatief bezig zijn in sys temen, markten en marktbewerking, mensge richt zijn naar leden/relaties en naar mede werkers, ondersteunend en stuwend, ook in onze lokale gemeenschap. Een goede illustratie daarvan heb ik de afgelo pen twee jaar ook gevonden inde regiobezoe- ken van de Raad van Beheer. De banken die wij daarbij ontmoeten, hebben gemeenschappe lijke aandachtspunten, die vaak zijn gelegen in regionale ontwikkelingen. Deze regiobezoe- ken vind ik telkens weer inspirerend. Tijdens die bezoeken kom ik de 'werkers in het veld' tegen: bestuurders en directeuren, vaak ook medewerkers. Zij allen tonen een grote inzet voor hun coöperatie. Wat me daarbij met name frappeert, is de 'stevigheid' van de men sen. Met een grote deskundigheid en betrok kenheid worden in die regio bestaande pro blemen met ons besproken. Dat gebeurt in een plezierige openheid en met kracht van argumenten. Men bereidt zich grondig voor op de discussies met Raad van Beheer en Hoofddirectie zodat deze gesprekken zich niet beperken tot het signaleren van problemen. Er wordt ook expliciet van gedachten gewisseld over mogelijke oplossingen daarvan. Zo bewaar ik bijvoorbeeld uitstekende herinnerin gen aan ons bezoek aan het Schipholgebied, waar een groep zelfbewuste bestuurders en directeuren aangaf dat onze organisatie het zich niet langer kan permitteren de zo belang rijke middenmarkt aan de concurrentie over te laten. Zo'n gesprek heeft ook in dat geval geleid tot concrete afspraken, die een vaak jarenlange impasse weten te doorbreken. De regiobezoeken brengen mij nog op een andere gedachte. Tijdens deze bezoeken heb ben de leden van de Raad van Beheer en de Hoofddirectie ook contact met de leden van de bank. We bezoeken hen in hun bedrijven en wisselen met hen van gedachten over een scala van onderwerpen, met als gemeen schappelijk kenmerk hun relatie met hun loka le bank. Ook bij die gesprekken ervaar ik een grote mate van openheid. De ondernemers zijn (steeds) uitstekend in staat de sterke en zwakke kanten van hun Rabobank te noemen. Omdat we midden in de Coöperatiediscussies zitten, praten we met hen natuurlijk ook over het coöperatieve karakter van hun bank. Vaak leidt dat tot verrassende opmerkingen. Onder nemers geven hun eigen invulling aan de taak van hun bank. Daaruit spreekt de realiteit van de markt, de taak van onze banken en vaak ook dat de sociale achtergrond van onze coöperatie wordt beseft en gewaardeerd. Ik weet dat veel bestuurders van onze lokale banken dergelijke gesprekken ook aangaan. Het is dan vanzelf sprekend niet de bedoeling om over operatio neel bancaire aangelegenheden te praten. Dat is primair een taak van het management en de relatiebeheerders van de bank. Wel dat wordt gepraat over de betekenis van de bank. Wat verwacht een ondernemer van haar? Op welke wijze kan de bank meer doen voor de onderne mer en voor het ondernemersklimaat? Welke plaats heeft de particulier als debet- ofcredit- relatie in het beleid? Wat is de betekenis van de bank voor de lokale gemeenschap? Zijn de lijnen niet te lang, wordt er adequaat ingespeeld op de bancaire behoeften van de ondernemer? De uitkomsten van zulke gesprekken kunnen een prima basis vormen voor nieuwe initiatieven van de bank. Voor bestuurders en directeuren is ook dit een uitstekend middel om hun taak als belangen behartiger - als schakel tussen lid en bank - op een moderne wijze vorm te geven. DRS. G. VAN DEN BERG lid Raad van Beheer

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Bank & Bestuurder' | 1995 | | pagina 4