sociale visie, maar dat geldt zeker niet voor het gemiddel de coöperatielid. Die heeft altijd zijn eigen directe econo mische belang voor ogen gehad.' Coöperaties zijn volgens Van Diepenbeek een economische reactie van producen ten en verbruikers in onvolkomen markten, en niet van een 'derde weg-filosofie', die zich afzet tegen kapitalisme of communisme. 'Wel', verduidelijkt hij, 'zien we hij de ontwikkeling van coöperaties 'welfare-effecten' optreden, doordat de economische situatie van grote groepen pro ducenten en/of consumenten verbetert. Dat maakt coöpe raties ook politiek interessant. Maar deze 'welfare-effec ten' zijn een produkt van zelfstandige coöperatieve ontwikkeling. De overheid kan ze niet afdwingen door kunstmatig coöperaties te bevorderen, zoals in veel ont wikkelingslanden is gebeurd.' Onzelfstandige onderneming Coöperaties zijn een 'countervailing power'. Het zijn marktcorrigerende ondernemingen, gericht op het werk zamer maken van de concurrentie, aldus Van Diepen beek. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij zich in zijn inaugurele rede aansluit bij de 'Amerikaanse' of 'Economische School' en stelling neemt tegen de 'Duitse' of 'Historische School'. Duitse wetenschappers hebben de coöperatie op nogal pragmatische gronden een 'Dop- pelnatur' toegedicht. In die theorie kunnen onderneming en vereniging_eigenhjk_zo goed als los van elkaar voort bestaan. Dat valt volgens Van Diepenbeek's analyse absoluut niet te rijmen met de uitgangspunten van de coöperatie. 'Het etiket 'coöperatie' wordt dan geplakt op een verschijnsel dat er zeer weinig meer mee van doen heeft', stelt hij. 'Eigendom en leiding kunnen binnen een coöperatie niet worden gescheiden. Op het moment dat dat gebeurt, zijn de leden niet meer economisch verenigd voor hun onderneming, maar vormen zij in het beste geval louter nog een vereniging van personen.' Het zijn deze overwegingen die hem ook tot de stelling brengen dat een coöperatie zich niet leent voor externe financie- ring met risicodragend kapitaal. Derden zullen met hun kapitaalverschaffing oogmerken hebben die onverenig baar zijn met de coöperatieve uitgangspunten. 'De co- operatie is in essentie een onzelfstandige onderneming', legt hij uit, 'logischerwijs kan zij daarom niet los van haar leden komen te staan. Qua leiding, noch qua ver mogen. Kiest men toch voor zo'n constructie, dan is dat het begin van het einde van de coöperatie.' Tragiek van de coöperatie De coöperatiediscussie binnen de Rabobank geeft vol gens Van Diepenbeek aan dat de 'Doppelnatur' zich ook bij ons te sterk heeft ontwikkeld: 'Een duidelijk signaal dat vereniging en onderneming al te zeer uit elkaar aan het groeien waren, dat leden en bank hun coöperatieve noemer dreigden te verliezen. De coöperatiediscussie is duidelijk gericht op het weer dichter bij elkaar brengen van leden en onderneming.' Zijn ervaringen met de vor ming van nieuwe coöperaties in Roemenië en Polen heb ben hem gesterkt in zijn opvatting dat coöperaties alleen levensvatbaar zijn en blijven met een gezonde, econo misch bepaalde, ledenbetrokkenheid. 'Maar waar coöpe raties langer bestaan zie je altijd een zekere tragiek optre den zij lijden onder het eigen succes. Ze lijken zichzelf overbodig te hebben gemaakt op het moment dat de marktimperfectie is opgeheven. De conditie van de ver eniging doet er dan eigenlijk ook niet meer zo toe. Maar dat is slechts schijn. We moeten de aanwezigheidswaarde van de coöperatie nooit onderschatten. Opheffing van een coöperatieve onderneming leidt volgens mij vroeg of laat tot de noodzaak van heroprichting. Daarom hecht ik zeer aan het zekerstellen van de continuïteit van de co- operatieve onderneming, ook in termen van een sterke vermogensopbouw.' De Coöperatiediscussie van de Rabobank geeft aan dat ook een goede vermogenspositie alleen op den duur niet voldoende is om die continuïteit te waarborgen. Het gaat ook om de legitimatie, de ver ankering in het ledenbestand. Plus van de coöperatie 'Als we een coöperatieve bank zien als een inkoopcoöpe ratie van financiële middelen met als doel leden tegen een aantrekkelijke prijs te verzekeren van een op hen toege sneden financiële dienstverlening', aldus Van Diepen beek, 'moet er een duidelijke relatie zijn tussen de bank en haar leden en tussen de onderneming en de vereni ging.' Volgens hem heeft de coöperatieve bank de verant woordelijkheid haar opdracht in nauwe samenspraak met haar leden waar te blijven maken, ook in tijden van 'shoppende' leden. 'Het gaat allang niet meer om louter krediet. Elke Rabobank zal een open oor voor de leden moeten hebben en alles wat zij op financieel gebied nodig hebben aan hen willen leveren Zakelijk of parti culier, dat maakt in wezen niet uit', stelt hij, 'maar je moet wel goed weten voor welke produkten en diensten je coöperatief wilt zijn.' Van hieruit is het maar een klein stapje naar het proef project 'De plus van de coöperatie'. Al ruim voordat de coöperatiediscussie van start ging, was de Vakgroep Bestuurders, met Van Diepenbeek in de gelederen, doen de om de ledenbetrokkenheid bij een aantal proefbanken te verhogen. 'De resultaten zijn hoopgevend', evalueert hij alvast. 'We zijn er straks klaar voor als de discussie tot een eind komt. Er ligt dan zeker een aantal concrete handvatten om de coöperatie plaatselijk te vitaliseren.' Maar als een paal boven water staat ook voor prof. Wim van Diepenbeek dat het zonder een breed en getraind kader van plaatselijk geëngageerde bestuurders een moei lijk verhaal wordt. 'Uiteindelijk moeten zij sturing geven aan de coöperatie, en een consequentie van de coöpera tiediscussie zal dan ook zeker zijn: meer aandacht voor opleiding van bestuurders.' 17

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Bank & Bestuurder' | 1995 | | pagina 17