iftflHi 'Logisch sluit stuk dat de directeur en niet het bestuur statutair wordt belast met de eindverant woordelijk heid.' willen heel dicht hij onze eigen basis, onze collega-direc teuren blijven.' Statutaire eindverantwoordelijkheid voor directeuren? Kelleter heeft de indruk dat de afgelopen jaren op plaat selijk niveau de verhouding tussen bestuur en directeur aanzienlijk is veranderd. Ook daar is de verhouding vol- wassener geworden. Over en weer worden de functies en verantwoordelijkheden gerespecteerd. De directeur heeft erkenning gevonden als de zakelijke leider van het bank bedrijf, dat overigens in de ogen van Kelleter ingebed moet blijven in de coöperatieve verenigingsstructuur. 'Als logisch gevolg daarvan zou de directeur en niet het bestuur statutair moeten worden belast met de eindver antwoordelijkheid. Ik vind dat een logisch sluitstuk van een ontwikkeling. De directeur kan dan daadwerkelijk op zijn verantwoordelijkheid worden aangesproken en kan zich niet 'verschuilen' achter een wat onduidelijke bestuursverantwoordelijkheid. Een bestuur neemt toch in het algemeen zijn besluiten op aangeven van de direc teur? Als we de meer filosofische en ideologische hoofd stukken van de coöperatiediscussie achter de rug hebben, moeten we dit aspect maar eens aanpakken. Ik heb geen exact beeld van de meest wenselijke vorm en de conse quenties ervan voor de colleges. Wel zie ik onze besturen steeds meer toegroeien naar een soort 'Raad van Com- missarissen'-model en de raad van toezicht naar een soort ledenraad.' De groei naar volwassenheid in de verhoudingen tussen de directeur en zijn bestuur meet Kelleter ook af aan het feit dat steeds meer besturen periodiek functioneringsge sprekken met hun directeur houden. 'Een goed bestuur moet zijn directeur kritische vragen durven stellen. Bij voorbeeld hoe hij het menselijk potentieel op de bank wil ontwikkelen, wat zijn toekomstvisie is, hoe hij aankijkt tegen kansen en bedreigingen, wat zijn strategische ver wachtingen zijn. Het bestuur moet hem wel speelruimte laten om de afgesproken doelstellingen te bereiken. Openheid vraagt ook dat de directeur het bestuur infor meert over goede èn slechte ontwikkelingen, zodat het bestuur niet door bepaalde gebeurtenissen wordt verrast. Maar een bestuur zal in een open verhouding ook willen weten hoe de directeur denkt over het functioneren van de bestuurders. De directeur moet zijn bestuur uitdagen. Hij moet om standpunten vragen, om beleidskeuzen, om feedback vanuit de leden en de markt. En ik zou er geen enkel bezwaar tegen hebben als bij functioneringsge sprekken ook de adjunct-regiodirecteur een rol speelt. We weten allemaal dat het regiokantoor een mening over ons heeft. Laat die mening maar worden uitgesproken, dan kan daarover worden gediscussieerd. Een bestuur staat nu eenmaal vaak erg dicht bij een directeur en ziet daardoor misschien bepaalde zaken over het hoofd. Waar ik overigens grote moeite mee heb, is het feit dat mij nog steeds berichten bereiken van collega's die - omwille van de kosten en de benodigde tijd - van hun bestuur niet de mogelijkheid krijgen managementoplei dingen te volgen. In een tijd, waarin steeds zwaardere eisen aan het management worden gesteld, vind ik dat onbegrijpelijk!' Zorg voor collega's De grote fusiegolf van de afgelopen jaren heeft veel direc teuren op een andere positie gebracht. Directeuren van fusiebanken kwamen vaak terug als onderdirecteur of afdelingshoofd van de nieuwe bank. Kelleter ziet daar zeker risico's in: 'Veel van onze directeuren hebben een beheersmatige, administratieve achtergrond. Zij hebben hun bank zien groeien, maar de schaalgrootte van hun bank of hun werkgebied maakte een fusie toch noodza kelijk. Besturen denken dan misschien in hun belang te handelen door een directeursfunctie te claimen, vaak als tweede man op de fusiebank. Ik vind dat we daar heel zorgvuldig mee moeten omgaan. Het gaat om mensen die jarenlang eindverantwoordelijkheid hebben gedragen. Voor hen is het buitengewoon moeilijk in ondergeschikt heid te gaan werken. Bovendien zijn het vaak generalis ten, die op het moment van fusie eigenlijk onvoldoende adequate kennis hebben voor die gespecialiseerde direc tiefunctie. Er kunnen dan spanningen ontstaan met twee soorten slachtoffers: de eindverantwoordelijke directeur die zijn collega moet vertellen dat het zo niet langer gaat, en de betrokkene zelf die zich zwaar ondergewaardeerd voelt. Met dit soort situaties dienen wij heel prudent om te gaan. Een fusie mag in mijn ogen best een paar maan den worden vertraagd om voor dit probleem goede oplossingen te zoeken. Nu moeten we vaak na verloop van tijd noodgedwongen afscheid nemen van mensen die er met een financiële regeling mee stoppen, terwijl ze nog zeer bruikbare kwaliteiten hebben. Dat geld zouden we beter kunnen gebruiken, en de betrokkene hoeft zich dan niet afgedankt te voelen.' 19

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Bank & Bestuurder' | 1995 | | pagina 19